Oordeel 2023-117, zorgvuldig, psychische stoornissen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Patiënte had diverse psychische stoornissen. De arts, de geraadpleegde onafhankelijk psychiater en de consulent waren allen van mening dat de patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek dat het lijden voor haar uitzichtloos en ondraaglijk was en dat een redelijke andere oplossing ontbrak.
Indien het euthanasieverzoek van de patiënt voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij patiënte, een vrouw tussen 50 en 60 jaar, was sinds ruim veertig jaar voor het overlijden sprake van een recidiverende depressieve stoornis, een gegeneraliseerde angststoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Tevens was bij patiënte sprake van duizeligheid op basis van een functionele stoornis en rolstoelafhankelijkheid na een multitrauma ten gevolge van een suïcidepoging. Patiënte was uitgebreid volgens protocol behandeld, met onder andere diverse medicamenten, Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR), psychotherapie, klinische opname en ondersteunende gesprekken. De angstklachten en paniek bleven onverminderd bestaan. Patiënte had vanwege haar angsten afgezien van elektroconvulsietherapie (ECT).
Patiënte leed onder haar angstklachten en de chronische depressieve klachten. Zij was rolstoelafhankelijk geworden na een suïcidepoging, wat voor haar erg moeilijk was. Het falen van alle therapeutische behandelingen maakte het lijden uitzichtloos voor patiënte. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Patiënte had eerder met haar behandelend psychiater over euthanasie gesproken. De behandelend psychiater wilde om hem moverende redenen geen euthanasie verrichten. Hierop wendde patiënte zich tot Expertisecentrum Euthanasie (EE). De arts heeft patiënte zesmaal bezocht. Direct tijdens het eerste gesprek, ruim een half jaar voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar euthanasieverzoek meerdere malen herhaald.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Er was volgens de arts geen enkele aanleiding om aan de wilsbekwaamheid van patiënte te twijfelen. Patiënte wist goed wat euthanasie betekende en wat de consequenties hiervan waren. De behandelend psychiater van patiënte achtte haar ook wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Volgens de arts was de persoonlijkheid van patiënte onderhoudend voor haar depressieve klachten. Hiermee was er volgens de arts ook geen indicatie voor ECT.
Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte ongeveer twee maanden voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater bevestigde de eerder gestelde diagnoses. Volgens de onafhankelijk psychiater was er geen sprake van een psychotische stoornis of een neurocognitieve stoornis. De depressieve stoornis was deels in remissie en kwam mede voort uit de persoonlijkheidsproblematiek van patiënte, haar levenslange angstklachten en haar lichamelijke beperkingen. Zowel jarenlange psychotherapieën als medicatie hadden onvoldoende verbeteringen van de klachten gegeven. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat haar lijden uitzichtloos was.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent, die patiënte ongeveer een maand voor het overlijden bezocht. Volgens de consulent uitte patiënte op consistente wijze een actueel euthanasieverzoek. Het verzoek was weloverwogen. De consulent achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. Patiënte maakte de consulent op invoelbare wijze duidelijk dat de uitzichtloze toestand waarin zij zich bevond voor haar ondraaglijk was. De consulent zag geen redelijke andere oplossingen meer voor patiënte. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.