Oordeel 2019-74, zorgvuldig, huisarts, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Chronische PTSS als gevolg van misbruik, onafhankelijke psychiater geraadpleegd.
De huisarts voert de levensbeëindiging op verzoek uit bij patiënte die leed aan chronische PTSS en depressies als gevolg van misbruik in haar verleden. Er waren geen behandelmogelijkheden meer, patiënte leed ondraaglijk en uitzichtloos. De arts werd in haar oordeel bevestigd door de geraadpleegde onafhankelijke psychiater en de consulent, tevens psychiater.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, leed sinds zestien jaar voor het overlijden aan chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en recidiverende depressies ten gevolge van misbruik in haar jeugd. Patiënte had meerdere pogingen tot zelfdoding gedaan en was meerdere malen opgenomen geweest. Ook was er sprake van automutilatie en vluchtgedrag. Sinds enkele jaren kreeg patiënte woonbegeleiding in een zelfstandige woning.
Patiënte had verschillende psychiatrische behandelingen voor haar klachten ondergaan, waaronder individuele gesprekstherapie, groepstherapie, Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en imaginaire exposure. Ook was zij zeer uitgebreid medicamenteus behandeld. De geboden behandelingen hadden echter een gering tot geen effect op haar klachten. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Patiënte had hevige angsten, ondanks de jarenlange intensieve behandelingen, waar patiënte met volle inzet aan mee had gewerkt, was zij niet meer in staat om te genieten van het leven. Zij leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie. Patiënte was moegestreden.
Vijf weken voor het overlijden heeft de arts een onafhankelijk psychiater geraadpleegd. De psychiater bevestigde de gestelde diagnose en volgens haar zou de enige resterende behandeloptie ECT-behandelingen zijn volgens het depressie-protocol, wat vermoedelijk geen gunstige bijdrage zou opleveren.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer één jaar voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Nadien heeft patiënte haar verzoek tegenover de arts meerdere malen herhaald. Volgens de arts kon patiënte haar verzoek tot euthanasie uitstekend overzien, evenals de onherroepelijkheid ervan. Zij kon haar lijden duidelijk onder woorden brengen en zij had er inzicht in. Patiënte was consistent en duidelijk uitgesproken over haar verzoek tot euthanasie.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De voornoemde psychiater achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek tot euthanasie. Het verzoek was duurzaam, weloverwogen en consistent in samenspraak met familie en behandelaren en patiënte gaf blijk van hier goed over nagedacht te hebben. Het was een eigen besluit dat niet werd ingegeven door druk van anderen.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater. De consulent bezocht patiënte bijna twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De consulent was tot de overtuiging gekomen dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek tot euthanasie en dat er geen behandelopties meer voor handen waren.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat deze een onafhankelijke psychiater en een onafhankelijk SCEN-arts, tevens psychiater, heeft geraadpleegd, die beiden concludeerden dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.