Oordeel 2018-97, zorgvuldig, medisch specialist, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd
Terughoudende opstelling van de Stichting Levenseindekliniek in verband met aanvankelijk een negatief advies van de consulent
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, was bekend met een combinatie van aandoeningen. Bij presbyacusis was sprake van tinnitus en auditieve hallucinaties. Patiënte was onder controle van een specialist en had twee jaar voor het overlijden een neurologisch onderzoek ondergaan (hersenscan). Er waren geen therapeutische mogelijkheden voorhanden. De gehoorapparaten van patiënte werden op geleide van de presbyacusis maximaal haalbaar aangepast.
Ruim een jaar voor het overlijden werd een mammacarcinoom vastgesteld. Voor haar mammacarcinoom wees zij een chirurgische ingreep gemotiveerd af. Zij startte hormonale therapie. In verband met te veel bijwerkingen stopte zij hiermee. Radiotherapie werd door haar overwogen, maar uiteindelijk afgewezen. Enkele weken voor het overlijden was er sprake van progressie van de tumor en bleken metastasen aanwezig.
De overige ziektegeschiedenis vermeldt hart- en vaatlijden, slechtziendheid ten gevolge van maculadegeneratie en recidiverende depressieve episoden in het verleden. Patiënte werd in verband met depressieve episoden behandeld met antidepressiva waardoor haar stemming overwegend stabiel was. Enige maanden voor het overlijden werd deze medicatie gestaakt, maar dit had geen negatieve invloed op haar stemming.
Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit klachten ten gevolge van haar tinnitus. Ze hoorde continu een brommende toon en later continu muziek. Dit leidde tot slaapstoornissen. Ondanks afbouw van die medicatie die de klachten mogelijk verergerden, persisteerden deze en namen zelfs toe. Dit beperkte haar sociaal en maakte haar wanhopig. De toename van de tinnitusklachten in combinatie met pijnklachten bij locoregionale groei van haar mammacarcinoom maakten dat patiënte hier niet langer mee kon omgaan. Haar situatie vergde emotioneel veel van haar, putte haar uit en wakkerde sombere en wanhopige gevoelens aan. Haar grens was bereikt. Patiënte leed onder de uitzichtloosheid van de situatie. Zij ervoer geen kwaliteit van leven meer en wenste waardig te sterven.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts kon het verzoek echter niet honoreren omdat hij twijfelde aan de medische grondslag van het lijden. Daarna wendde patiënte zich ongeveer een jaar voor het overlijden tot de Stichting Levenseindekliniek (SLK).
De arts heeft - inclusief het Dokter op Verkenning (DoV) gesprek - vijfmaal met patiënte over het verzoek gesproken. Het eerste gesprek na het DoV-gesprek vond ongeveer elf maanden voor het overlijden plaats. Tijdens dit gesprek heeft patiënte met de arts over euthanasie gesproken en de arts daarbij direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. In de daaropvolgende gesprekken heeft patiënte haar verzoek tegenover de arts herhaald.
Tussen het derde en vierde gesprek is de begeleiding van patiënte door de SLK enkele maanden on hold gezet in verband met de conclusie van de consulent dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan omdat er mogelijk nog behandelmogelijkheden waren. De huisarts nam in die periode na overleg met de arts de begeleiding van patiënte over.
Onder begeleiding van de huisarts staakte patiënte het gebruik van de antidepressiva. Enkele weken voor het overlijden nam patiënte, die nog steeds een euthanasieverzoek had, op initiatief van de huisarts weer contact op met de arts. Het staken van de antidepressiva had niet geleid tot vermindering van de tinnitusklachten en het beloop van het mammacarcinoom bleek progressief en inmiddels gemetastaseerd.
Tijdens het vierde gesprek, ongeveer een maand voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie verzocht.Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde tweemaal dezelfde onafhankelijke SCEN-arts als consulent. De eerste maal bezocht de consulent patiënte ongeveer zeven maanden voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. consultatie.
De consulent gaf in zijn consultatieverslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De consulent twijfelde aan de uitzichtloosheid van het lijden. De consulent overwoog dat patiënte mogelijk nog was te motiveren om de antidepressiva af te bouwen hetgeen een gunstig effect zou kunnen hebben op de tinnitusklachten. Daarnaast zou met patiënte de mogelijk eenvoudige curatieve behandelbaarheid van het mammacarcinoom opnieuw bespreekbaar gemaakt kunnen worden. Tenslotte zou overwogen kunnen worden laagdrempelige begeleiding door de praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg.
De tweede maal bezocht de consulent patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd over de ontwikkeling van het ziekteproces sinds zijn eerste bezoek. De consulent gaf in een aanvulling op het consultatieverslag een samenvatting van de ontwikkeling van het ziekteproces sinds zijn eerste bezoek. In een aanvulling op het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De consulent vermeldde dat de arts de adviezen in acht had genomen en dat de situatie desondanks was verslechterd.
d. Uitvoering
De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Ten aanzien van de uitzichtloosheid van het lijden en een redelijke andere oplossing overweegt de commissie als volgt.
Voor de commissie is het volgende komen vast te staan. De huisarts heeft ongeveer acht maanden voor het overlijden op verzoek van de arts de begeleiding van patiënte gedurende enkele maanden overgenomen om te onderzoeken of er nog behandelopties voorhanden waren ten aanzien van de tinnitus en het mammacarcinoom. De huisarts heeft samen met patiënte het gebruik van de depressiva afgebouwd. Enkele weken voor het overlijden is komen vast te staan dat na het stoppen van de antidepressiva de tinnitusklachten niet waren afgenomen. De huisarts en de oncoloog hebben patiënte niet kunnen overtuigen een behandelingstraject voor het mammacarcinoom in te gaan. Enkele weken voor het overlijden werd vastgesteld dat het mammacarcinoom progressief was en er metastasen waren ontstaan. De fysieke toestand van patiënte was verder achteruit gegaan.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot het oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat het lijden van patiënte uitzichtloos was en dat er geen redelijke alternatieven meer waren om het lijden te verzachten.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.