Oordeel 2023-091, zorgvuldig, psychiatrische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke behandelopties, onafhankelijke arts, onafhankelijk psychiater geraadpleegd.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek van een patiënte met depressies. Arts, consulent en psychiater zagen geen redelijke ander oplossing meer.
Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij patiënte, een vrouw tussen 70 en 80 jaar, was sinds ruim vijftig jaar voor het overlijden sprake van een depressies. Patiënte was volledig volgens het depressieprotocol behandeld. Zij had verschillende antidepressiva geprobeerd. Patiënte had daarnaast ECT-behandelingen ondergaan. Zij was voorts meerdere malen opgenomen geweest in psychiatrische instellingen. De behandelingen hadden niet het gewenste resultaat.
Patiënte had gedurende haar gehele leven terugkerende depressies gehad. DE depressies klaarden soms weer op en dan had zij weer de moed om verder te leven. De laatste depressie klaarde echter niet meer op. Patiënte had het gevoel dat zij niet bestond. Zij was continu somber, voelde niets en kon nergens van genieten. Uit zichtzelf kwam zij vrijwel niet tot enige activiteit. Haar dagen bestonden uit zitten en wachten tot zij weer naar bed kon. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. Zij wilde zo niet meer verder leven.
Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts vond het verzoek te complex. Hierop wendde patiënte zich tot Expertisecentrum Euthanasie (EE). De arts heeft patiënte zesmaal bezocht. Tijdens het derde bezoek, ruim vier maanden voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar euthanasieverzoek tijdens ieder volgend contact herhaald.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts vond patiënte zeer helder en duidelijk over haar euthanasieverzoek. De arts achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke psychiater, die patiënte ruim drie maanden voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was.
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, die patiënte ongeveer vier weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan en dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.