Oordeel 2023-057, zorgvuldig, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts en psychiater geraadpleegd.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënte met een schizo-affectieve stoornis.
Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de 40 en 50 jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden een schizo-affectieve stoornis vastgesteld. Eveneens was sprake van een eetstoornis bij patiënte, waardoor zij al jaren ernstig ondergewicht had.
Patiënte had bijna dertig jaar psychiatrische behandelingen ondergaan met intensieve opnames, ambulante behandelingen en bijna alle denkbare medicatie. Daarnaast had zij tweemaal ECT behandelingen ondergaan. Er waren echter geen behandelingen geweest die de klachten van patiënte duidelijk deden verminderen.
Patiënte leed onder haar psychotische klachten, waarbij zij stemmen hoorde die continu aanwezig waren. Zij ervoer dagelijks de negatieve invloed van de stemmen die haar negatief commentaar gaven. Ze was chronisch depressief, waardoor ze voortdurend kampte met suïcidale gedachten en hier uiting aan gaf door suïcidepogingen te ondernemen. Patiënte kon nergens meer van genieten. Zij had geen hoop op herstel of verbetering.
Patiënte sprak voor het eerst een halfjaar voor het overlijden met de arts over levensbeëindiging. Zij verzocht de arts daarbij direct over te gaan tot uitvoering en herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënte kon helder verwoorden waarom zij haar verzoek deed. Zij had uitgebreid stilgestaan bij de onherroepelijkheid van de dood. Patiënte was niet gelovig en verwachtte dat er na de dood niets was. Zij verwachtte enkel dat ze in de dood de rust kon vinden die ze bij leven niet had gevonden.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een eerste onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim twee weken voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was. De arts raadpleegde een tweede onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim een week voor het overlijden onderzocht. Ook deze kwam tot eenzelfde conclusie.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte vijf dagen voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.