Oordeel 2019-47, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing, medisch zorgvuldige uitvoering

Combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek

Toen patiënte 30 minuten na orale inname van de barbituraatdrank niet was overleden, heeft de arts, zoals afgesproken met patiënte, de euthanatica via een infuusnaald toegediend.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, bestond sinds bijna dertig jaar voor het overlijden een bipolaire stoornis met vermijdende en afhankelijke trekken, met voornamelijk depressieve episoden. Tevens was er sprake van alcoholmisbruik met uitgebreide neurocognitieve stoornissen tot gevolg. Patiënte heeft aan alle aangeboden behandelingen en de haar geboden begeleiding meegewerkt, zowel voor de psychiatrische als de alcohol problematiek, maar zij heeft hier geen verbetering of verlichting van haar klachten van ondervonden.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Patiënte had geen enkele levenslust meer, haar leven was overleven. Zij werd steeds afhankelijker van hulp en zij was niet meer in staat structuur in haar eigen leven aan te brengen. Zij deed meerdere pogingen om haar alcoholmisbruik te stoppen maar dit lukte haar niet. Zij leed onder het feit dat zij zowel lichamelijk als psychisch steeds meer achteruit zou gaan. Zij wilde op een menswaardige manier overlijden, ook voor haar naasten. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Op verzoek van de arts bezocht een onafhankelijke psychiater patiënte zes en vijf weken voor het overlijden. Volgens deze deskundige was er sprake van een alcoholverslaving met neurocognitieve beschadigingen, een bipolaire stoornis die redelijk onder controle was alsmede een persoonlijkheidsstoornis. Haars inziens waren er geen reële behandelopties meer; alle opties waren toegepast.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had al jaren een doodswens. Zij had met haar behandelaar al eerder over euthanasie gesproken. Zowel de huisarts als de behandelend psychiater vonden het gezien de problematiek te ingewikkeld om in te gaan op het euthanasieverzoek van patiënte.

Drieënhalve maand voor het overlijden, bij het eerste contact, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts bezocht patiënte vier keer. Zij herhaalde haar verzoek bij elk bezoek. De genoemde onafhankelijke deskundige stelde vast dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte een kleine drie weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. Toen patiënte na 30 minuten nog niet was overleden heeft de arts, zoals van tevoren was afgesproken met patiënte, levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd conform de hiervoor genoemde richtlijn.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat er in het geval van een psychiatrische stoornis met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts dat in de onderhavige casus ook gedaan. De arts heeft immers, naast de onafhankelijke SCEN-arts, een onafhankelijke psychiater geconsulteerd, die concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek en dat er geen relevante behandelopties meer waren.

Patiënte was in staat om de gevolgen van haar verzoek te overzien, haar wens was consistent en al langere tijd aanwezig. Door de consulent werd de arts bevestigd in haar oordeel dat na een lange periode van behandeling zonder structurele verbetering geconcludeerd mocht worden dat er voor patiënte geen reële alternatieven meer waren en haar ondraaglijk lijden daarmee uitzichtloos was, dat haar wens al lange tijd bestond en patiënte haar verzoek vrijwillig en weloverwogen had gedaan.

De commissie stelt voorts vast dat de arts een combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek heeft uitgevoerd en dat de arts van tevoren met patiënte een maximale tijdsduur van overlijden heeft afgesproken. Toen patiënte na de afgesproken tijdsduur nog niet was overleden, is de arts alsnog overgegaan tot levensbeëindiging op verzoek. De commissie is van oordeel dat de arts hiermee tot een zorgvuldige uitvoering is overgegaan. Immers, de arts heeft voorafgaande aan de uitvoering de mogelijke scenario's met patiënte besproken en heeft conform de gemaakte afspraken gehandeld.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.