Oordeel 2019-121, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing

Recidiverende depressieve stoornis, narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, onafhankelijke psychiater geraadpleegd

De arts heeft met grote behoedzaamheid en conform de voor haar beroepsgroep geldende richtlijn gehandeld door een onafhankelijke psychiater en een SCEN-arts, tevens psychiater te raadplegen bij een patiënt die leed aan een recidiverende depressieve stoornis, een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. De arts werd bevestigd in haar oordeel door zowel de geraadpleegde onafhankelijke psychiater als de SCEN-arts tevens psychiater dat er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren, dat patiënt uitzichtloos leed en dat hij wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 60-70 jaar, leed aan een recidiverende depressieve stoornis, een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Patiënt was door de jaren heen zowel medicamenteus als psychotherapeutisch behandeld en diverse malen opgenomen geweest vanwege depressieve klachten, verschillende suïcidepogingen en alcoholmisbruik. Desondanks ging zijn toestand steeds verder achteruit.

Hij woonde sinds negen jaar voor het overlijden in een beschermde woonvorm. Drie jaar voor het overlijden werd gestart met een FACT-MBT (Mentalisation Based Treatment) behandeling. Bij deze therapievorm was uitgebreid stilgestaan bij persoonlijkheidsproblematiek van patiënt. Sinds circa zes maanden voor de levensbeëindiging was patiënt gestopt met deze behandeling, omdat dit voor hem onvoldoende verandering in zijn welzijn bracht. Hij wilde geen vervolg van de behandeling.

Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijke ouderenpsychiater onderzoek gedaan naar eventuele reële behandelmogelijkheden voor patiënt. De onafhankelijke ouderenpsychiater sprak driemaal met patiënt. Hij onderschreef de eerder gestelde diagnoses, maar constateerde tevens dat er sprake was van autistoforme trekken bij patiënt. In verband daarmee zou een op verandering gerichte behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek niet leiden tot verdere verbetering, maar eerder tot overvraging van patiënt.

Patiënt erkende zijn beperkingen, maar gaf duidelijk aan zowel geen motivatie als mogelijkheden voor verandering en aanpassing te zien. De onafhankelijk ouderenpsychiater zag geen reële alternatieve behandelingsmogelijkheden meer voor patiënt. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit zijn diepe wantrouwen naar mensen, waardoor hij geen waardevolle contacten met anderen kon aangaan. Hij kon oppervlakkig contact aangaan, maar zodra hij alleen was werd hij overvallen door twijfels aan de oprechtheid van de ander en voelde dan een grote leegte. Daarnaast ervoer hij veel verdriet over de schade die door zijn gedrag was ontstaan in zijn persoonlijke relaties. Dit leidde tot een existentiële eenzaamheid, die voor patiënt niet te overkomen was en die hij slechts kon dempen met alcohol. Onder invloed van alcohol stootte hij mensen weer van zich af waardoor hij bevestigd werd in zijn achterdocht en zelfbeeld. Telkens viel hij weer terug in gedrag waarbij hij mensen van zich verwijderde en dit maakte hem moedeloos.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt sprak vanaf negen maanden voor het overlijden met de arts over euthanasie. De arts heeft sindsdien circa twintig keer uitvoerig met patiënt gesproken. In ieder gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt herhaalde zijn euthanasiewens ook regelmatig tegenover andere behandelaren.

De voornoemde ouderenpsychiater deed eveneens onderzoek naar de wilsbekwaamheid van patiënt. Hij stelde vast dat patiënt de consequenties van zijn verzoek goed kon overzien. Hoewel de alcoholstoornis ernstig was, kon patiënt abstineren wanneer hij afspraken met hulpverleners had om gesprekken met hen te voeren. De ouderenpsychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

De arts constateerde dat het verzoek van patiënt duurzaam en consistent was. Zij achtte patiënt volledig wilsbekwaam. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater. De consulent bezocht patiënt circa zes weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt.

De consulent constateerde dat er geen perspectief voor verbetering was van de psychiatrische problematiek van patiënt gezien het chronische beloop en gebrek aan een effectieve behandeling. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts, tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.

De commissie is op basis van alle door de arts overlegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld. Hierbij overweegt de commissie dat de arts heeft gehandeld volgens de voor haar beroepsgroep geldende richtlijn. Voorts neemt de commissie hierbij in aanmerking dat de arts een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren.

Door de consulent, SCEN-arts en tevens psychiater, werd de arts bevestigd in haar oordeel dat na een lange periode van behandeling zonder structurele verbetering geconcludeerd mocht worden dat er voor patiënt geen reële alternatieven meer waren en zijn ondraaglijk lijden daarmee uitzichtloos was, dat zijn wens al lange tijd bestond en patiënt zijn verzoek vrijwillig en weloverwogen had gedaan.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.