Oordeel 2018-67, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Onafhankelijke psychiater geraadpleegd
De arts, psychiater verbonden aan de SLK, heeft met grote behoedzaamheid gehandeld in een euthanasieverzoek van een jonge patiënte die leed aan diverse psychiatrische aandoeningen. De door de arts geraadpleegde onafhankelijke psychiater concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was, er sprake was van uitzichtloos lijden en dat er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 30-40 jaar, was sinds haar jeugd bekend met een borderline persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een eetstoornis. Deze aandoeningen hadden tot gevolg dat patiënte reeds op jonge leeftijd in haar functioneren werd belemmerd. Aan de hand van jarenlange therapie werd getracht haar klachtenpatroon te veranderen en haar levenskwaliteit te verbeteren. Patiënte werd onder meer psychotherapeutisch en medicamenteus behandeld. Ook onderging zij EMDR teneinde haar traumatische verleden te verwerken. Een en ander resulteerde echter niet in een blijvende verbetering van haar situatie.
De overige ziektegeschiedenis vermeldde onder meer ADHD, een gegeneraliseerde angststoornis, een sociale angststoornis en een aanpassingsstoornis. Bovendien had patiënte afhankelijke en paranoïde persoonlijkheidstrekken. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit de sociaal invaliderende gevolgen van haar aandoeningen. In de eerste plaats was er sprake van een gebrek aan zelfwaardering. Patiënte voelde zich vaak niet gezien, afgewezen en onzeker. Ook had zij emotieregulatieproblemen met stemmingswisselingen en emotionele uitbarstingen. Bovendien leidde haar traumatische verleden tot beangstigende herbelevingen en nachtmerries. Patiënte voelde zich vaak somber en ontwikkelde pleinvrees alsook dissociatieve verschijnselen. Een en ander resulteerde in het onvermogen aan het maatschappelijk leven deel te nemen en een zinvol sociaal bestaan op te bouwen. Uit onmacht nam patiënte een toevlucht tot automutilatie en middelenmisbruik. Er was sprake van chronische suïcidaliteit.
Zij leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie. Patiënte realiseerde zich dat zij niet in staat was verandering in haar problemen aan te brengen. Zij ervoer een geringe kwaliteit van leven en wilde waardig sterven. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.
Ongeveer drie maanden voor het overlijden heeft een onafhankelijk psychiater onderzoek gedaan naar de diagnostiek en de behandelmogelijkheden van patiënte. In dit onderzoek werden de diagnoses persoonlijkheidsproblematiek, een chronische posttraumatische stressstoornis en een eetstoornis bevestigd. Mede vanwege het beperkte introspectieve vermogen van patiënte waren er voor deze problemen geen nadere behandelmogelijkheden voorhanden.
Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met haar huisarts en behandelend psychiater over euthanasie gesproken. Beiden konden haar verzoek echter niet honoreren. De huisarts beschikte over onvoldoende specialistische kennis om de psychiatrische achtergrond van het verzoek te doorgronden. De behandelend psychiater had principiële bezwaren.
Daarna wendde patiënte zich ongeveer twee jaar voor het overlijden voor de eerste maal tot de SLK. Toen was zij er echter nog niet aan toe een euthanasietraject aan te gaan. Ongeveer een jaar voor het overlijden wendde patiënte zich opnieuw tot de SLK. Ditmaal was zij wel zo ver.
De arts heeft achtmaal uitvoerig met patiënte over haar verzoek gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer zes maanden voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek in de zeven daaropvolgende gesprekken tegenover de arts herhaald.
De voornoemde onafhankelijk psychiater heeft eveneens onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar verzoek. Hieruit volgde dat patiënte een duidelijk beeld had van (de consequenties van) euthanasie. Daarnaast bleek dat haar verzoek weloverwogen en consistent was.
De arts was ervan overtuigd dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. De consulent achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat deze een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.