Oordeel 2019-11, zorgvuldig, huisarts, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing
Geen behandelmogelijkheden meer
Patiënte onderging diverse behandelingen voor een depressie met psychotische kenmerken en diverse soorten hallucinaties. Zowel het behandelend psychiatrisch team en onafhankelijk geraadpleegde psychiater als ook de SCEN-arts en arts zagen geen behandelmogelijkheden. Arts heeft met grote behoedzaamheid gehandeld.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, werd ruim vierenhalf jaar voor het overlijden een depressie met psychotische kenmerken vastgesteld. Naast paranoïde denken ontwikkelde patiënte somatische hallucinaties, alsmede hallucinaties van diverse aard. Vervolgens werd ruim een jaar voor het overlijden de diagnose psychotische stoornis NAO gesteld.
Daarbij werd differentiaal diagnostisch nog gedacht aan een neurologische oorzaak van de hallucinaties al dan niet in combinatie met verlaagd oestrogeen postmenopauzaal.
Patiënte heeft een uitgebreid behandel- en begeleidingstraject doorlopen, zowel klinisch als poliklinisch. In dat traject werden medicamenteuze behandelingen alsook sociaalpsychiatrische begeleiding ingezet. Ook onderging patiënte Elektro Convulsie Therapie (ECT). De behandelingen hadden enig effect op de stemming en de paranoïde gedachten, maar niet op de hallucinaties. Het behandelend psychiatrisch team was van mening dat er geen behandelmogelijkheden meer voorhanden waren. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit hallucinaties die somatisch niet konden worden verklaard en therapieresistent bleken te zijn. Patiënte had in de loop der jaren wisselende lichamelijke belevingen. De hallucinaties maakten patiënte angstig, radeloos en wanhopig en zij kon nergens meer van genieten. Na een jarenlange strijd voelde patiënte zich moegestreden en machteloos. Patiënte leed onder het gebrek aan perspectief op een voor haar zinvol bestaan. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.
Op verzoek van de arts had een onafhankelijke psychiater patiënte vier weken voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijke psychiater stelde vast dat in retrospectief de depressieve klachten secundair leken op het ontstaan van de psychotische stoornis. Hij concludeerde dat, gelet op de reeds gepasseerde behandelingen en onderzoeken, alsmede gelet op de visie van eerder geconsulteerde deskundigen, er geen reële of enigszins kansrijke behandelmogelijkheid meer bestond.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Anderhalve maand voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Zij persisteerde in dit verzoek.
De eerder genoemde onafhankelijke psychiater heeft tevens onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënte. Deze stelde vast dat patiënte duidelijk en consistent was in haar verzoek en dit verzoek passend was bij de door patiënte ervaren lijdensdruk en de machteloosheid in de behandeling. De arts stelde vast dat patiënte helder van geest was en de consequenties van haar verzoek overzag. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte tien dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Hij concludeerde dat patiënte goed in staat was haar situatie te beoordelen en hij had geen twijfel over de wilsbekwaamheid ten aanzien van haar verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Ten aanzien van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden overweegt de commissie als volgt.
De commissie overweegt dat er in het geval van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts in de onderhavige casus een dergelijke grote behoedzaamheid betracht. De arts heeft meerdere malen en uitvoerig met patiënte gesproken en zich in haar medische historie verdiept. De arts heeft, naast de onafhankelijke SCEN-arts, een onafhankelijk psychiater geconsulteerd.
Door de onafhankelijk psychiater werd de arts bevestigd in het oordeel dat er geconcludeerd mocht worden dat er voor patiënte geen redelijke alternatieven meer waren en dat het, door patiënte als ondraaglijk ervaren lijden daarmee uitzichtloos was. De onafhankelijk psychiater en SCEN-arts bevestigden ook dat patiënte wilsbekwaam geacht kon worden.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.