Oordeel 2018-73, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoening, geen redelijke andere oplossing, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Met grote behoedzaamheid gehandeld, overleg met verschillende disciplines
De behandelend psychiater bleek na overleg met een psychiater van de SLK bereid om het euthanasietraject van patiënte, die sinds haar jeugd bekend was in de psychiatrie en een zeer uitgebreide behandelvoorgeschiedenis had, te begeleiden. De arts heeft zich gedurende de voorbereidingen en tijdens de uitvoering laten informeren en bijstaan door een consulent van de SLK. Na overleg met diverse behandelaren, intervisie met collega-psychiaters en andere leden van het multidisciplinaire team en op basis van het oordeel van de geraadpleegde onafhankelijke psychiater, concludeerde de arts dat er geen behandelmogelijkheden meer waren en dat het lijden naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Zowel de onafhankelijke psychiater, de consulent als de arts vonden patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 40-50 jaar, was sinds haar jeugd bekend in de psychiatrie en had een zeer uitgebreide behandelvoorgeschiedenis. Bij patiënte was sprake van een pijnstoornis, ten gevolge van zowel psychische factoren als een somatische aandoening (polyneuropathie), een recidiverende matige depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis, pijn, afhankelijkheid van sedativum en relationele problemen.
Patiënte had naar aanleiding van diverse ingrijpende gebeurtenissen in haar leven last van herbelevingen en soms van nachtmerries. De laatste jaren stonden chronische pijnklachten samen met de PTSS en persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond. Daarbij was veel wisselwerking tussen deze stoornissen.
Patiënte was, zonder dat dit tot het gewenste resultaat had geleid, uitgebreid behandeld bij verschillende specialisten en instellingen, waarbij verschillende diagnoses werden gesteld. Zij was langdurig behandeld bij een pijnpoli waarbij werd geconcludeerd dat er geen goede somatische behandelmogelijkheden waren voor haar pijnklachten.
Het jaar voor het overlijden vond onderzoek plaats in een gespecialiseerde kliniek voor somatoforme stoornissen waar geconcludeerd werd dat, hoewel er sprake was van een somatoforme stoornis, ten gevolge van de ernstige multiproblematiek behandeling niet geïndiceerd was.
Patiënte werd hierna begeleid door een multidisciplinair team, waar de arts onderdeel van uitmaakte. Zij werd met succes medicamenteus behandeld ten aanzien van haar depressieve klachten. Dit deed echter haar pijnklachten niet afnemen. De behandeling resulteerde in enige stabilisatie en inzicht maar gaf geen wezenlijke verlichting van de lijdensdruk.
Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijk psychiater patiënte tweeënhalve week voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijk psychiater stelde dat er geen sprake was van een actuele depressie of ander psychiatrisch toestandsbeeld. Evenmin was sprake van sedatie of hoge demping door de farmacotherapie. Op basis van de ernst van de gecombineerde aandoeningen, de interferentie tussen de diverse stoornissen en de eerder en recent toegepaste behandelingen zag de onafhankelijk psychiater geen realistisch behandelperspectief. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit de vele lang bestaande lichamelijke klachten en met name de chronische therapieresistente continue ondraaglijke pijn in het gehele lichaam. Patiënte was nimmer pijnvrij. De pijn beheerste haar leven en was zo invaliderend dat zij hierdoor slecht sliep en rolstoelafhankelijk was geworden.
Tevens was sprake van stijfheid, hoofdpijn, buikklachten, misselijkheid met overgeven, zwarte strepen zien voor de ogen, benauwdheid met hoesten, vermoeidheid en krachtverlies. Patiënte voelde zich machteloos en uitgeput door de jarenlange strijd met haar lichaam.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was, na intervisie met collega-psychiaters en andere leden van het multidisciplinaire team, overleg met pijnspecialisten van de pijnpoli en op basis van de bevindingen van de geraadpleegde onafhankelijk psychiater, die allen hebben bevestigd dat er geen behandelmogelijkheden meer waren, ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts van patiënte wilde de levensbeëindiging niet uitvoeren omdat geen sprake was van een terminale ziekte en verwees haar naar de Stichting Levenseindekliniek (verder: SLK).
Na overleg met een psychiater van de SLK bleek de arts bereid patiënte te begeleiden bij haar euthanasieverzoek. De arts heeft zich gedurende de voorbereidingen en tijdens de uitvoering laten informeren en bijstaan door een consulent euthanasie van de SLK.
Ongeveer twee maanden voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek herhaaldelijk geuit tegen de arts.
Voornoemde onafhankelijk psychiater achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. Er was geen actuele depressie of ander psychiatrisch toestandsbeeld. Evenmin was er sprake van sedatie of hoge demping door farmacotherapie. Er waren volgens de arts, na het behandelen van de depressie, geen psychiatrische klachten die de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar euthanasieverzoek in de weg stonden. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte een week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent heeft voorts telefonisch overleg gehad met de huisarts van patiënte.
De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. De consulent achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek en niet depressief. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat deze een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren. Daarnaast heeft de arts overlegd met collega-psychiaters en andere bij patiënte betrokken specialisten.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.