Oordeel 2018-122, zorgvuldig, huisarts, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd

Gelijktijdig euthanasieverzoek echtpaar

Bij patiënt werd een gemetastaseerd slokdarmcarcinoom vastgesteld. Patiënt leed onder de ontluistering en uitzichtloosheid van zijn situatie. Hij wilde op deze manier niet meer verder leven en graag samen met zijn zeer ernstig geïnvalideerde en zorgafhankelijke echtgenote overlijden.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 60-70 jaar, was vanaf de laatste maanden voor het overlijden sprake van slikklachten. Ruim drie maanden voor het overlijden werd er een gemetastaseerd oesophaguscarcinoom vastgesteld. Patiënt onderging behandelingen met radiotherapie. Desondanks bleek er enkele weken voor het overlijden sprake te zijn van uitgebreide peritoneale metastasen. Hierna zag patiënt af van verdere behandeling. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit aanhoudende pijn in de buik, misselijkheid en gebrek aan energie. Hij lag de hele dag op bed en was tot niets meer in staat.

Patiënt, die altijd een zeer actieve man was geweest, leed onder de ontluistering en uitzichtloosheid van zijn situatie. Hij wilde op deze manier niet meer verder leven en graag samen met zijn zeer ernstig geïnvalideerde en zorgafhankelijke echtgenote overlijden.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt sprak ruim twee maanden voor het overlijden, na de diagnosestelling van het oesophaguscarcinoom, met de arts over zijn wens om samen met zijn echtgenote te overlijden. De arts heeft zowel met het echtpaar als met patiënt onder vier ogen over het euthanasieverzoek gesproken.

Ruim anderhalve week voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek nadien meermalen tegenover de arts herhaald. De arts was ervan overtuigd dat patiënt zich ten volle bewust was van de gevolgen van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde voor beide echtelieden een andere onafhankelijke SCEN-arts als consulent. De consulent bezocht patiënt twaalf dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Volgens de consulent was patiënt niet depressief of wanhopig. De consulent was ervan overtuigd dat patiënt volledig helder en duidelijk was in zijn verzoek en dat patiënt geheel op de hoogte was van de consequenties van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012. De euthanatica werden door de arts toegediend door middel van een elastomeerpomp.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Met betrekking tot de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de raadpleging van een andere, onafhankelijke arts overweegt de commissie het volgende.

In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan. Dit vergt van de arts, en ook van de consulent, extra behoedzaamheid waar het gaat om de beoordeling van elk verzoek.

Indien een arts besluit om in te gaan op de euthanasieverzoeken van twee partners, verdient het volgens de commissie sterk de voorkeur dat de arts voor elke partner een andere consulent raadpleegt die beoordeelt of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Deze werkwijze waarborgt dat elk verzoek afzonderlijk wordt beoordeeld en alle schijn van niet-onafhankelijkheid bij de beoordeling wordt voorkomen. In een dergelijke situatie moeten de beide consulenten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijk druk bestaat van de ene partner op het verzoek van de andere partner.

Wat dit laatste aangaat, is de commissie uit het verslag van de consulent gebleken dat patiënt zijn verzoek vrijwillig heeft gedaan en dat hij op geen enkele wijze druk heeft ervaren, ook niet van zijn partner. De commissie stelt verder vast, geheel in lijn met haar hierboven weergegeven opvatting, dat bij deze twee gelijktijdige verzoeken om uitvoering van euthanasie van twee partners het verzoek van patiënt is beoordeeld door een consulent die niet was betrokken bij het verzoek van zijn partner.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.