Oordeel 2019-05, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd

Extra behoedzaamheid bij psychiatrische voorgeschiedenis

De arts heeft extra behoedzaamheid betracht door te onderzoeken of een extra raadpleging van een onafhankelijk psychiater nog aan de orde was door hierover met de eerder geraadpleegde psychiater en een SCEN-arts tevens psychiater te overleggen.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, werd dertien jaar voor het overlijden een acute gedissemineerde encefalomyelitis vastgesteld, en elf jaar voor het overlijden de diagnose MS. Door de encefalitis was zij blind geworden en verlamd geraakt. Na intensieve revalidatie, de laatste opname vond vier jaar voor het overlijden plaats, keerde haar gezichtsvermogen terug en kon zij weer achter een rollator lopen.

Patiënte kon weer zelfstandig wonen. Haar lichamelijke toestand, een progressieve parese van het onderlichaam, verslechterde echter gedurende de laatste jaren voor het overlijden steeds verder. Twee jaar voor het overlijden stelde een neuroloog vast dat patiënte voor haar MS was uitbehandeld. Pijnklachten waren niet met opiaten of andere pijnmedicatie te onderdrukken.

De medische voorgeschiedenis vermeldt psychotische ontregelingen waarvoor patiënte meerdere keren was opgenomen geweest. Patiënte werd behandeld met een depot-anti-psychoticum. Haar psychische gesteldheid was sinds vier jaar voor het overlijden stabiel. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit het toenemende verlies van functies. Haar spierkracht nam af. Zij was rolstoelafhankelijk geworden en bij transfers van haar stoel naar haar bed moest zij met een tillift verplaatst worden. Zij had slaapproblemen, was incontinent, uitgeput en had voortdurend pijn. Zij leed onder het vooruitzicht niet meer zelfstandig te kunnen wonen, onder de ADL-afhankelijkheid en onder de uitzichtloosheid van haar situatie.

Opgenomen worden in een verpleeghuis zonder uitzicht op herstel was voor haar een verschrikking. Na jarenlange aftakeling had patiënte geen moed en kracht meer om verder te leven.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had ruim een jaar voor het overlijden bij de SLK een euthanasieverzoek gedaan omdat zij haar huisarts niet goed genoeg kende.

De SLK verwees patiënte terug naar haar huisarts om eerst met haar het euthanasieverzoek te bespreken. Hierop exploreerde de huisarts samen met patiënte het euthanasieverzoek van patiënte.

Op verzoek van de huisarts heeft een onafhankelijk psychiater ongeveer een jaar voor overlijden onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar verzoek. De psychiater oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van een psychotisch of psychiatrisch toestandsbeeld. Patiënte werd wilsbekwaam beoordeeld ten aanzien van haar verzoek. De ingezette psychiatrische behandeling was optimaal; er waren geen verbeteringen mogelijk.

De gesprekken over euthanasie tussen huisarts en patiënte liepen echter vast. De huisarts wilde de euthanasie niet uitvoeren omdat zij de situatie te complex vond. Patiënte werd terugverwezen naar de SLK.

De arts sprak drie keer met patiënte. Tijdens het eerste gesprek, twee maanden voor het overlijden, heeft patiënte met de arts over euthanasie gesproken en de arts daarbij direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Haar verzoek heeft zij tijdens de vervolggesprekken en op de dag van overlijden tegenover de arts herhaald. De arts had over het euthanasieverzoek van patiënte contact met de huisarts.

De arts overlegde telefonisch met de door de huisarts geraadpleegde psychiater of een herbeoordeling van de wilsbekwaamheid van patiënte noodzakelijk was. De psychiater oordeelde dat wanneer de toestand van patiënte niet was veranderd en patiënte haar medicatie trouw kreeg toegediend er geen noodzaak was voor een herbeoordeling.

De arts oordeelde dat patiënte voldoende ziektebesef en -inzicht had. Patiënte kon goed uitleggen waarom haar toestand voor haar ondraaglijk was. Zij was volgens de arts niet depressief of verward. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts nam in verband met het advies contact op met een onafhankelijk SCEN-arts tevens psychiater en legde aan deze de vraag voor of - gelet op de psychiatrische voorgeschiedenis van patiënte - de consultatie door een consulent tevens psychiater zou moeten worden verricht.

Deze oordeelde op basis van de bespreking van de casus met de arts en op basis van informatie uit het dossier dat naar zijn oordeel de noodzaak voor een nieuwe psychiatrische consultatie ontbrak. Psychiatrische symptomatologie, met name psychotische fenomenen, werden niet meer gezien, opnames waren niet meer nodig. De psychiatrische klachten waren geheel in remissie. Uit de recente correspondentie bleek dat patiënte helder van bewustzijn was, wilsbekwaam ten aanzien van haar wens tot euthanasie en adequaat in haar contactname. Naar het oordeel van de SCEN-arts tevens psychiater werd het lijden van patiënte bepaald door haar somatische toestand en kon worden volstaan met consultatie door een SCEN-arts.

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte drie weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. De consulent oordeelde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Het is voor de commissie komen vast te staan dat bij deze patiënte het lijden voortkwam uit haar somatische aandoening (MS). Naast deze somatische aandoening was in het verleden sprake geweest van psychotische ontregelingen. Sinds enkele jaren was door medicatie haar psychische gesteldheid stabiel. Wanneer naast een somatische aandoening ook psychiatrische problematiek speelt, dienen de arts en de consulent nadrukkelijk te overwegen of de psychiatrische problematiek van de patiënte de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek in de weg staat.

De commissie oordeelt dat in dit geval bij deze patiënte de arts tot de overtuiging kon komen dat de psychiatrische problematiek niet van invloed is geweest op de vrijwilligheid of weloverwogenheid van het verzoek. Zij overweegt daartoe dat de psychische gesteldheid van patiënte met medicatie reeds jaren stabiel was en dat zowel de door de huisarts geraadpleegde psychiater, de arts en de door de arts geraadpleegde consulent expliciet hebben stilgestaan bij de wilsbekwaamheid en oordeelden dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek.

De arts heeft naar het oordeel van de commissie hierbij nog extra behoedzaam gehandeld door te onderzoeken of een psychiatrische (her)beoordeling noodzakelijk was. Hiertoe heeft de arts telefonisch overlegd met de door de huisarts geraadpleegde psychiater en - alvorens een consulent te raadplegen - liet de arts zich op dit punt adviseren door een onafhankelijk SCEN-arts tevens psychiater. Beiden waren van oordeel dat in dit geval bij deze patiënte een psychiatrische herbeoordeling niet nodig was. De commissie is van oordeel dat de arts het aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot bovenstaande conclusie kon komen.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.