Oordeel 2024-042, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënt leed uitzichtloos en ondraaglijk aan een psychiatrische aandoening.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

In deze melding is sprake van een duo-euthanasie. Van duo-euthanasie is sprake als twee partners tegelijkertijd een euthanasieverzoek doen en als artsen daaraan tegemoet komen.

De commissies verwachten dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadplegen. Dit is nodig om te waarborgen dat beide verzoeken om euthanasie afzonderlijk worden beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner. (EuthanasieCode 2022, pagina 33).

In de melding van de partner  is de euthanasie uitgevoerd door een andere arts. Daarnaast zijn er twee verschillende onafhankelijk deskundigen en consulenten geraadpleegd. De  euthanasie werd bij beide partners gelijktijdig uitgevoerd.

Bij patiënt, een man tussen de 40 en 50 jaar, was sprake van een chronische depressieve stemming, persoonlijkheidsproblematiek en basisangst. Patiënt leed onder het feit dat hij zich al op jonge leeftijd niet thuis voelde in het leven. Hij was getraumatiseerd door zijn verleden en ervoer altijd ‘anders’ te zijn. Patiënt heeft jarenlang behandelingen ondergaan, waaronder ruim anderhalf jaar MBT-behandeling, zonder positief effect. Hij was somber en had geen perspectief op een leefbaar leven. Patiënt was nauwelijks nog in staat om tot een redelijke mate van zelfzorg te komen. Het was voor hem op geen enkele manier mogelijk om een waardevolle invulling aan het leven te geven.

Patiënt had zich ruim zes jaar voor het overlijden al aangemeld bij de toenmalige Levenseindekliniek. De huisarts van patiënt vond het euthanasieverzoek te complex. Deze aanmelding heeft plaatsgevonden voordat hij zijn huidige partner leerde kennen en was ook bereid om eerder door euthanasie te overlijden als het traject van zijn partner langer zou duren. De arts sprak patiënt voor het eerst ruim vijf maanden voor het overlijden. Er hebben in totaal vijf gesprekken plaatsgevonden. Al tijdens het eerste gesprek met het team van EE verzocht patiënt om daadwerkelijke uitvoering van levensbeëindiging op verzoek. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek meerdere malen herhaald.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat patiënt voldoende was voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een psychiater als onafhankelijk deskundige die patiënt ruim een maand voor het overlijden bezocht. De arts consulteerde voorts een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer een maand voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.