Oordeel 2023-018, zorgvuldig, combinatie van somatische en psychische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Patiënte met meerdere psychiatrische stoornissen en reumatoïde artritis leed uitzichtloos en ondraaglijk.
Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de 30 en 40 jaar oud, werd complexe PTSS met dissociaties vastgesteld als gevolg van traumatisering in haar vroege kindertijd en adolescentie. Hiernaast was zij belast met een positieve familieanamnese voor psychiatrische stoornissen. Patiënte was voorts bekend met een obsessieve-compulsieve stoornis, een conversiestoornis en een persoonlijkheidsstoornis met borderline-, dwangmatig- en vermijdende trekken. Ook was patiënte sinds twee jaar voor het overlijden gediagnosticeerd met reumatoïde artritis.
Het lijden van patiënte bestond uit dwangmatige rituelen die haar dagelijks leven belemmerden. Zij werd beperkt door de vele prikkels die zij probeerde te vermijden en die, als het vermijden niet lukte, leidden tot herbelevingen met dissociaties en uitvalsverschijnselen. Daarnaast ervoer zij voortdurend een hoge stress, vermoeidheid en slechte concentratie. Patiënte had een actieve coping aangeleerd, waarbij zij intensief sportte zodat zij haar stress beter kon reguleren. Door de reumatoïde artritis bleek het sporten echter niet meer mogelijk, waardoor zij haar mogelijkheid tot coping verloor en haar actieradius verder werd beperkt. Ook werd zij door de reumatoïde artritis toenemend vermoeid en werd zij kwetsbaarder voor triggers en daarmee gepaard gaande dissociaties. Hierdoor verloor patiënte haar hoop en uitzicht op enige verbetering.
De huisarts voerde de euthanasie zelf niet uit, maar bleef wel betrokken. Hierop wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. De arts sprak zesmaal met patiënte. Patiënte verzocht de arts direct tijdens het eerste gesprek over te gaan tot levensbeëindiging en herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënte was intelligent en oriënteerde zich goed, waardoor zij wist waar zij over sprak. De arts achtte haar wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke psychiater. Deze bezocht patiënte vier maanden voor het overlijden. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was, dat er geen redelijke andere oplossingen voor patiënte resteerden en dat het lijden uitzichtloos was. De arts raadpleegde een SCEN-arts, tevens psychiater als consulent, die patiënte ongeveer zes weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.