Oordeel 2022-069, onzorgvuldig, huisarts, kanker, onafhankelijke arts geraadpleegd.
De consulent heeft de patiënt niet bezocht of gezien, maar alleen telefonisch gesproken. Daarmee is niet voldaan aan het wettelijke vereiste dat de consulent de patiënt moet zien. Geen onafhankelijke arts geraadpleegd.
In deze melding heeft de consulent de patiënt niet bezocht of gezien, maar heeft hij de consultatie telefonisch uitgevoerd. De arts constateerde na ontvangst van het SCEN-verslag dat het SCEN-consult telefonisch had plaatsgevonden. De consulent gaf aan dat het consult via de telefoon had plaatsgevonden omdat hij corona-klachten had.
De commissie is van oordeel dat een telefonisch consult niet voldoet aan de eisen die de Wtl stelt. De wet bepaalt dat de consulent de patiënt moet zien. Dat is in dit geval niet gebeurd. Daarmee is het SCEN-verslag niet op de juiste wijze tot stand gekomen. De arts is verantwoordelijk voor het verslag van de consulent en heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom van de wettelijke norm afgeweken zou mogen worden. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts niet voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke, arts te raadplegen.
Introductie van de casus
De patiënt, een man van 50-60 jaar, was sinds vier jaar voor het overlijden bekend met een rectumcarcinoom. Twee jaar later werden bij hem uitzaaiingen vastgesteld. Ongeveer een maand voor het overlijden leidde zijn ziekte tot twee spontane heupfracturen.
De patiënt was door zijn heupfracturen volledig bedlegerig geworden. Bij de kleinste beweging had hij forse pijn. Ook de stoelgang was voor hem ontzettend pijnlijk en duurde soms meerdere uren. De patiënt raakte hierdoor volledig uitgeput. Hij leed aan zijn afhankelijkheid, de pijn, zijn bedlegerigheid en het reële perspectief dat zijn situatie alleen maar zou verslechteren.
Een maand voor het overlijden verzocht de patiënt bij de arts om de daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijk SCEN-arts, die patiënt twee weken voor het overlijden telefonisch sprak. De consulent had vanwege COVID-gerelateerde klachten patiënt niet bezocht of gezien. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In artikel 2, eerste lid, onder e, Wtl is vastgelegd dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts raadpleegt, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. In de onderhavige melding heeft de consulent vanwege COVID-klachten de patiënt niet bezocht, maar telefonisch gesproken. Om die reden zal de commissie dan ook nader overwegen over deze zorgvuldigheidseis.
Op 6 juli 2022 is de EuthanasieCode 2022 gepubliceerd. De commissie merkt daarbij op dat de EuthanasieCode 2022 op de onderdelen die relevant zijn voor dit oordeel nagenoeg gelijkluidend zijn aan die van de EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020. Voor de beoordeling van deze melding zijn de verschillen niet relevant.
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en de mondelinge toelichting, voor zover relevant, overweegt de commissie als volgt.
Raadplegen van ten minste één andere onafhankelijke arts
In artikel 2, eerste lid onder e Wtl staat vermeld dat de consulent de patiënt moet zien. De patiënt ‘zien’ zal normaal gesproken betekenen: de patiënt ‘bezoeken’ (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, pagina 32).
In de Memorie van Toelichting staat hierover het volgende citaat van de regering:
“De consulent dient zich te vergewissen van de medische situatie van de patiënt en diens stervenswens door deze persoonlijk te bezoeken en zo nodig te onderzoeken. Dit vereiste blijkt uit de term “zien”. Weliswaar doen zich in de praktijk situaties voor waarin een dergelijk bezoek, vanwege het stadium waarin de patiënt verkeert, overbodig lijkt, of waarin het bezoek door de patiënt en de naasten als een inbreuk op de intieme situatie rond het sterfbed wordt beschouwd. Uit een oogpunt van een zorgvuldige procedure is het evenwel gewenst in de wet een eenduidige norm te stellen op dit punt”.
De arts moet er op toezien dat het verslag van de consulent toereikend is. Op hem rust immers de plicht om aannemelijk te maken dat aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan. Is het verslag van de consulent niet van voldoende kwaliteit, dan kan het nodig zijn dat de arts de consulent daarover bevraagt. De arts kan daarbij zo nodig verwijzen naar de richtlijnen die door KNMG/SCEN zijn opgesteld met betrekking tot de verantwoordelijkheden en de rapportage van de consulent (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, pagina 30).
Na eerste bestudering van de stukken was het de commissie opgevallen dat de consulent de patiënt telefonisch had gesproken. Voor de commissie was daarom een aantal zaken nog onduidelijk. Zij besloot om de arts telefonisch te benaderen en te vragen om aanvullende informatie. Ook na dit telefoongesprek had de commissie nog een aantal vragen, waarna de arts en consulent zijn uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting. De consulent was verhinderd en gaf een schriftelijke toelichting. Desgevraagd verklaarde de arts - zakelijk weergegeven - het volgende:
De arts legde via de gebruikelijke route, namelijk door het bellen naar het SCEN-telefoonnummer van de regio, contact met de consulent. Na ontvangst van het SCEN-verslag constateerde de arts dat het consult telefonisch had plaatsgevonden. De arts betwijfelde of deze werkwijze wel aan de zorgvuldigheidseisen voldeed en nam daarop telefonisch contact op met de consulent. De consulent gaf aan dat het consult via de telefoon had plaatsgevonden omdat hij corona-klachten had. De arts was op de hoogte van het vereiste dat een consulent de patiënt moet zien en vroeg dan ook aan de consulent of het wel toegestaan was dat hij de patiënt niet had bezocht. De consulent zou zijn handelen bespreken met een collega SCEN-arts en de uitkomsten daarvan terugkoppelen aan de arts. Hij belde de arts later en vertelde haar dat zowel hij als een collega SCEN-arts overtuigd waren dat in deze omstandigheden een telefonisch consult overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen was. De arts verklaarde dat zij vertrouwde op de informatie die zij van de consulent en de collega SCEN-arts had gekregen en daarom niet had overwogen om een andere SCEN-arts te raadplegen als consulent. Volgens haar was er geen sprake van tijdsdruk die het raadplegen van een andere SCEN-arts onmogelijk maakte. De consulent lichtte schriftelijk toe dat beeldbellen voor de patiënt geen mogelijkheid was. Desgevraagd verklaarde de arts dat zij dit niet had geverifieerd en dat zij niet zag waarom de patiënt, eventueel met hulp van familie, niet had kunnen beeldbellen.
De commissie stelt vast dat de wet bepaalt dat de consulent de patiënt moet zien. In de onderhavige melding is dat niet gebeurd, zo bleek uit de stukken en de nadere toelichting van de arts en de consulent. Dat had wel gemoeten. De conclusie van de consulent is daarmee niet op de juiste manier tot stand gekomen. Hoewel de arts het telefonisch consult met de consulent had besproken en daarbij haar twijfels had geuit, was zij toch akkoord gegaan met de handelswijze van de consulent. De commissie overweegt dat de arts eindverantwoordelijk is voor de levensbeëindiging op verzoek en daarmee ook verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het consultatieverslag. Zij moet immers haar voorgenomen handelen aan de conclusie van de consulent kunnen spiegelen. Dat zowel de consulent als een collega SCEN-arts overtuigd waren dat een telefonisch consult voldoet aan de voorwaarden voor de nieuwe werkwijze, doet hier naar het oordeel van de commissie niet aan af. De arts had moeten controleren of de informatie die zij van de consulent kreeg wel klopte en hem aan moeten spreken op de wijze waarop het consult tot stand is gekomen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de arts geen overtuigende redenen aangevoerd waarom van de wettelijke norm afgeweken had mogen worden. De commissie neemt hierbij in haar overweging mee dat er alternatieven beschikbaar waren waarmee in deze specifieke situatie de consultatie wel op de juiste manier tot stand zou zijn gekomen. Zo had de arts aan de consulent kunnen vragen om het consult door te verwijzen naar een andere SCEN-arts of zelf een andere onafhankelijke SCEN-arts kunnen raadplegen. Ook had het consult, conform het KNMG-standpunt “Voorwaarden voor het, in uitzonderlijke omstandigheden, gebruiken van digitale middelen bij een consult van SCEN-arts bij patiënt in plaats van face-to-face gesprek”, plaats kunnen vinden via beeldbellen.
Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dan ook dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseis van artikel 2, eerste lid onder e heeft gehandeld. De consulent had volgens de wet immers de patiënt moeten ‘zien’ en de arts heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom van dit vereiste afgeweken had mogen worden.
Ten slotte merkt de commissie op dat zij niet twijfelt aan de goede bedoelingen en de integriteit van de arts en consulent. De arts heeft zich tijdens de mondelinge toelichting transparant en toetsbaar opgesteld. De arts gehoord hebbende kan de commissie zich voorstellen dat zij zich overruled heeft gevoeld. De commissie constateert dat de arts heeft gereflecteerd op haar handelen en lering uit de situatie heeft getrokken.
De commissie is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de arts niet heeft voldaan aan het vereiste van het raadplegen van ten minste één andere, onafhankelijke arts, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat wel aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.