Oordeel 2021-85, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Bij patiënt werd longkanker geconstateerd met uitgebreide uitzaaiingen, waarbij genezing niet meer mogelijk was.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd ruim twee jaar voor het overlijden longkanker vastgesteld. Ongeveer een half jaar voor het overlijden werden uitgebreide uitzaaiingen naar de botten (de lumbale wervelkolom en sacrum), lever en zenuwen geconstateerd. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige zenuwpijn in de rug en haar rechterbeen, die met medicatie niet volledig onder controle was. Door de pijn en de coördinatieproblemen in het rechterbeen, nam haar mobiliteit sterk af. De vrouw bracht haar dagen uiteindelijk voornamelijk slapend door, hetzij zittend op haar stoel of in bed. Zij was altijd een zelfstandige en actieve vrouw geweest en de volledige afhankelijkheid die de aandoening met zich bracht, vond de vrouw een gruwel. Zij leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.
De vrouw had regelmatig met de arts over euthanasie gesproken. Een week voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Zij persisteerde in dat verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
Hoewel het verzoek van de vrouw nog niet actueel was, raadpleegde de arts in samenspraak met de vrouw in een vroeg stadium een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Dit gezien het risico op acute toename van de neuropatische pijn. De consulent bezocht de vrouw drieënhalve maand voor het overlijden. De consulent kwam tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan, omdat de vrouw op dat moment nog geen actueel verzoek had nu zij de pijn nog kon dragen.
Na een telefonisch contact met de arts nam de consulent zes dagen voor het overlijden telefonisch contact op met de vrouw. De consulent stelde vast dat de vrouw nu wel om euthanasie vroeg en concludeerde in een aanvulling op het eerdere verslag dat daarmee aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.