Oordeel 2021-105, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij dementie. De arts, de consulent en geraadpleegde onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde hadden achtten patiënt de wilsbekwaamheid, zorgvuldig traject bij Expertisecentrum Euthanasie.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar, was sinds enkele jaren voor het overlijden sprake van geestelijke achteruitgang. Deze werd in eerste instantie geduid als een burn-out met een depressieve stemming en angstklachten. De man werd hiervoor medicamenteus behandeld. Na verder onderzoek werd echter een jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld, waaraan deze geestelijke achteruitgang gerelateerd werd.
Het lijden van de man bestond uit progressieve cognitieve achteruitgang, zoals woordvindstoornissen, apraxie en verlies van het kortetermijngeheugen. Hierdoor was de man steeds minder in staat alledaagse handelingen te verrichten. De man verloor zichzelf soms helemaal en wist dan niet meer wat hij aan het doen was of waarom hij dat aan het doen was. Hij verloor steeds meer de regie over zichzelf en over zijn leven en dat maakte hem intens verdrietig.
De man leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie, het verlies van autonomie en het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang. Hij vreesde zichzelf en zijn waardigheid (verder) te verliezen. De man had dit gezien bij enkele naasten met een dementieel beeld en wilde dat voor zichzelf voorkomen. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Hij vond het verzoek te complex en wilde daarom niet overgaan tot euthanasie. Hierop wendde de man zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft vier keer met de man gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, bijna twee maanden voor het overlijden, verzocht de man direct om uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat de man zijn verzoek goed kon onderbouwen en zich bewust was van de strekking ervan. Zekerheidshalve raadpleegde de arts een maand voor het overlijden een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de man. De specialist ouderengeneeskunde concludeerde dat de man een goed ziektebesef en –inzicht had, de consequenties van zijn verzoek begreep en zijn verzoek goed kon onderbouwen. Daarbij constateerde de specialist ouderengeneeskunde dat er geen sprake was van een depressie of depressieve gevoelens. Hij achtte de man dan ook wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.
De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man tweeënhalve week voor het overlijden en concludeerde dat de man adequaat kon antwoorden en zich bewust was van zijn cognitieve achteruitgang. Deze situatie kon de man verdrietig maken maar er waren geen tekenen van een depressie. De consulent concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.
Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.