Oordeel 2020-14, zorgvuldig, huisarts, dementie, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Dementie en last van traumatische herinneringen, geen draagkracht meer

Patiënte had naast gevolgen van dementie toenemend last van traumatische herinneringen aan de gebeurtenissen uit haar verleden. Ondanks ondersteuning kon patiënte hier niet mee omgaan en zij had de kracht niet meer om deze last te dragen. Dit lijden was voor patiënte ondraaglijk en uitzichtloos en er was voor deze patiënte geen redelijk alternatief voor euthanasie. De symptomen waren zodanig dat deze niet te verzachten waren waardoor de ondraaglijkheid zou kunnen verdwijnen.

Introductie van de casus

Patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, had in haar vroege jeugd een fors trauma opgelopen door gebeurtenissen in WO II. Dit verdriet heeft zij niet goed kunnen verwerken en haar hele leven met zich meegedragen.

Ongeveer twee jaar voor het overlijden werd na een ziekenhuisopname de diagnose beginnende dementie gesteld. Tot twee maanden voor het overlijden ging het redelijk goed met patiënte. De laatste maanden voor het overlijden was er sprake van een verslechtering van het geheugen en toenemende afhankelijkheid. De traumatische herinneringen namen toe. Patiënte wilde hiervoor geen medicatie. Er vonden wel ondersteunende gesprekken plaats.

Zij leed onder het verlies van haar man, de achteruitgang van het geheugen waardoor zij minder zelfstandig was en de toenemende traumatische herinneringen aan haar jeugd. Zij ging gebukt onder verdriet. Patiënte was uitgeput. Zij kon zich niet meer verzetten tegen de herinneringen.

Patiënte besprak haar euthanasiewens sinds zes jaar voor het overlijden met de arts. Ongeveer twee maanden voor het overlijden verzocht zij om daadwerkelijke uitvoering van haar verzoek. De arts constateerde dat patiënte duidelijk de gevolgen van haar verzoek kon overzien. Er was geen sprake van druk van buitenaf. Ongeveer drie weken voor het overlijden sprak de consulent met patiënte.

De arts voerde de levensbeëindiging op verzoek conform de richtlijn 'Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding' (2012) uit.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

De commissie heeft expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseis inzake de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2 lid 1 sub b WTL).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Uitzichtloos en ondraaglijk lijden

De commissie dient te beoordelen of er sprake is van een medische grondslag van het lijden.

Zoals vastgelegd in de EuthanasieCode 2018 blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de WTL dat aan het lijden een medische dimensie moet zitten (pagina 21). In de zaak-Brongersma uit 2012 sprak de Hoge Raad uit dat het lijden van de patiënt zijn oorzaak moet vinden in een medische aandoening. Die aandoening kan zowel somatisch als psychiatrisch van aard zijn. Het hoeft niet te gaan om één overheersend medisch probleem. De optelsom van medische problemen kan, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat voor de patiënt ondraaglijk is.

Uit de stukken blijkt dat patiënte leed aan traumatische herinneringen aan gebeurtenissen uit haar jeugd en de gevolgen van dementie. Deze laatste diagnose was twee jaar voor het overlijden gesteld. De herinneringen aan de traumatische gebeurtenissen namen toe. Zij heeft hetgeen in haar jeugd is gebeurd niet goed kunnen verwerken. Het verdriet is altijd gebleven.

De commissie constateert dat patiënte onder andere leed aan de gevolgen van dementie. Haar geheugen ging achteruit en zij werd afhankelijk van anderen. Het verlies van haar zelfstandigheid en het steeds meer moeten inleveren viel patiënte zwaar. Haar wereld werd steeds kleiner, mede omdat zij haar rijbewijs heeft moeten inleveren. Patiënte wilde niet verder aftakelen en wilde niet naar een verpleeghuis.

Naast de gevolgen van dementie kreeg patiënte toenemend last van traumatische herinneringen aan de gebeurtenissen uit haar verleden. Patiënte kon hier niet meer tegen vechten, zij was uitgeput. Ondanks ondersteuning kon patiënte hier niet mee omgaan en zij had de kracht niet meer om deze last te dragen.

De commissie is van oordeel dat er aldus sprake is van een medische grondslag van het lijden. Dit lijden was voor patiënte ondraaglijk. Het lijden was voor de arts invoelbaar en begrijpelijk. Voorts concludeert de commissie dat er geen redelijk alternatief was voor euthanasie. Er was sprake van uitzichtloos lijden. De symptomen waren zodanig dat deze niet te verzachten waren, waardoor de ondraaglijkheid zou kunnen verdwijnen.

De commissie is aldus van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van patiënte.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.