Oordeel 2019-94, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek, voorlichting aan de patiënt
Verstandelijke beperking
Patiënt was ondanks zijn verstandelijke beperking wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Dit is expliciet beargumenteerd door zowel de arts als de consulent.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd vijf jaar voor het overlijden M. Parkinson vastgesteld. Er was toen al sprake van een redelijk vergevorderd stadium van de ziekte. Twee jaar voor het overlijden werd de medicatie (levodopa) minder effectief (wearing-off symptomen en end-of-dose-akinesie). Verhoging van doseringen en combinatie met andere middelen veroorzaakten onaanvaardbare bijwerkingen. Patiënt was neurologisch uitbehandeld. Zijn situatie ging in het laatste jaar voor zijn overlijden snel achteruit. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit slikklachten bij een overvloedige speekselvloed. Door verslikken kreeg hij tweemaal een longontsteking. Er bestond een ernstige verstijving waardoor hij immobiel werd. Hij was incontinent en had pijnlijke contracturen in zijn polsen en ellebogen.
Patiënt was een verstandelijk beperkte man (IQ 80) die tot drie maanden voor zijn overlijden met vrolijkheid en humor zijn leven zo goed mogelijk had geleefd. Op het laatst veranderde zijn gedrag. Hij was angstig, gooide met spullen, ging schelden en sloeg mensen. Medicatie hielp hiervoor niet. Hij leed onder de volledige afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief op verbetering van zijn situatie. Hij was op het laatst vrijwel nergens meer toe in staat.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. Deze vond de casus te complex en verwees hem naar het Expertisecentrum Euthanasie. De huisarts stond wel achter het verzoek en was zeer betrokken bij patiënt.
Negentien dagen voor het overlijden heeft patiënt de arts van het Expertisecentrum Euthanasie, meteen tijdens het eerste gesprek, om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Daarna volgde nog een gesprek waarin patiënt zijn verzoek herhaalde. Patiënt wist precies wat hij wilde en overzag ook de gevolgen van zijn verzoek. Hij sprak weliswaar traag en met weinig woorden maar kon zijn wens toch goed onderbouwen. Hij was wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.
De arts kwam door het heldere en eenduidige verzoek van patiënt en de gesprekken met zeer toegewijde naasten en op basis van de rapportage van de behandelaars, de neuroloog, huisarts, geriater en arts voor verstandelijk gehandicapten tot de conclusie dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt.
Op basis van het dossier en de gesprekken met de arts, patiënt en diens familie, was de consulent gebleken dat er sprake was van een zorgvuldige besluitvorming bij patiënt. Hij was voorgelicht over zijn situatie en vooruitzichten en kon dit ook begrijpen. Het verzoek was vrijwillig en weloverwogen tot stand gekomen. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie heeft in de verslagen van de arts en consulent gelezen dat patiënt een verstandelijke beperking had. Zowel de arts als consulent hebben hier expliciet aandacht aan geschonken. Beiden kwamen tot de conclusie dat patiënt ondanks zijn beperking, in staat was om zijn verzoek op zijn manier te uiten en te onderbouwen. Hij had ziektebesef en ziekte-inzicht en begreep goed wat de consequenties waren van zijn wens. Patiënt was volledig wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.