Oordeel 2019-90, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Lichamelijke en cognitieve achteruitgang bij Alzheimer

Ondraaglijk lijden op grond van lichamelijke en cognitieve achteruitgang bij de ziekte van Alzheimer. De arts, de consulent en onafhankelijk psychiater hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënt.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 80-90 jaar, had al vele jaren diverse aandoeningen zoals een slecht gezichtsvermogen, diabetes mellitus, osteoporose, artrose en volledige incontinentie. Ongeveer twee jaar voor het overlijden werd tevens de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. In verband met zijn zorgbehoefte werd patiënt ongeveer negen maanden voor het overlijden opgenomen in een verzorgingshuis.

Het lijden van patiënt bestond uit zijn algehele achteruitgang, toenemende zwakte, krachtvermindering en evenwichtsproblemen. Hij kon niet meer staan en lopen, moest met een tillift in en uit bed worden geholpen en was incontinent. Hij kon er niet meer op uit, hetgeen hem diep ongelukkig maakte. Het feit dat hij door zijn zorgbehoefte gescheiden van zijn vrouw moest leven begreep hij, maar het deed hem veel verdriet.

Patiënt was altijd een actieve man was geweest, een echte doener. Hij leed aan de chronische pijn in zijn hele lichaam, het tot niets meer in staat zijn, zijn volledige afhankelijkheid en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Hij leed aan het feit dat hij het overzicht af en toe kwijt was en geheugenproblemen en woordvindstoornissen had, maar de kern van zijn lijden bestond uit zijn lichamelijke achteruitgang en het verlies van zelfstandigheid.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. Omdat deze de situatie van patiënt te complex vond, verwees hij hem naar het Expertisecentrum Euthanasie. Ruim twee maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Hij heeft zijn verzoek in de vier daaropvolgende gesprekken herhaald.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Naar aanleiding van een verzoek van de arts aan de behandelend psychiater van patiënt om medische informatie, had de psychiater in een brief geoordeeld dat de neurocognitieve stoornissen vanwege dementie bij patiënt zo vergevorderd waren, dat patiënt wilsonbekwaam zou moeten worden geacht ten aanzien van zijn verzoek. De behandelend psychiater had haar standpunt niet onderbouwd. De arts deelde, vanuit haar expertise als specialist ouderengeneeskunde, deze conclusie niet. Zij verzocht de door haar geraadpleegde consulent, tevens specialist ouderengeneeskunde, extra aandacht te besteden aan de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek.

Op aanraden van de consulent heeft de arts ruim twee weken voor het overlijden een onafhankelijk psychiater geraadpleegd voor een psychiatrisch consult. Deze concludeerde na onderzoek dat er geen sprake was van een depressie en bevestigde de diagnose ziekte van Alzheimer. Met betrekking tot de vraag of patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek, sloot hij zich aan bij de bevindingen en conclusies van de consulent en de arts; patiënt had weliswaar de ziekte van Alzheimer, maar was in staat zijn visie en overwegingen ten aanzien van zijn euthanasieverzoek goed te berde te brengen. Hij achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens specialist ouderengeneeskunde. De consulent bezocht patiënt ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent meende dat patiënt goed in staat was de gevolgen van zijn keuze voor levensbeëindiging te overzien en zijn afwegingen voor zijn besluit te benoemen. Hij concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. Toch adviseerde hij de arts de wilsbekwaamheid ook nog door een onafhankelijk psychiater te laten toetsen, naar aanleiding van het oordeel van de behandelend psychiater, met bovengenoemd resultaat. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van beginnende dementie van de arts wordt gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van patiënt.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënt met beginnende dementie twijfelde de arts, zelf een specialist ouderengeneeskunde, niet aan diens wilsbekwaamheid en was de arts ervan overtuigd dat er bij patiënt sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

Toen de behandelend psychiater patiënt ten aanzien van zijn verzoek wilsonbekwaam achtte, heeft de arts op haar voorgenomen handelen en haar eigen overtuiging gereflecteerd. Zij heeft zowel de consulent gevraagd extra aandacht te besteden aan de wilsbekwaamheid van patiënt als een extra onafhankelijk deskundige geraadpleegd om de wilsbekwaamheid van patiënt te beoordelen, die beiden concludeerden dat patiënt ten aanzien van zijn verzoek wilsbekwaam was. Door zo te handelen heeft de arts extra behoedzaamheid in acht genomen.

De commissie betrekt in dat oordeel dat de arts een zekere beoordelingsruimte heeft. De behandelend psychiater had haar oordeel dat patiënt als wilsonbekwaam moest worden beschouwd niet onderbouwd. De arts, de scen-arts en de onafhankelijk psychiater oordeelden dat patiënt wilsbekwaam was en onderbouwden dat met argumenten en observaties. In dat licht is de commissie van oordeel dat de arts, binnen de haar gegeven beoordelingsruimte, tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

De arts is op basis van zijn gesprekken met en observaties van patiënt tot de overtuiging gekomen dat patiënt ondraaglijk leed, met name, maar niet uitsluitend, door zijn somatische aandoeningen. In die overtuiging werd zij bevestigd door de consulent. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.