Oordeel 2019-87, zorgvuldig, psychiater, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Bijzonder ziektebeeld

Patiënte leed ondraaglijk door pijn als gevolg van een bijzonder ziektebeeld: trigeminusneuralgie.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, bestond sinds vier jaar voor het overlijden een zeer ernstige aanvalsgewijze trigeminusneuralgie. Sinds enkele maanden leed patiënte ook veel pijn als gevolg van een wervelinzakking op het niveau van L5. Zij had vele pijnbehandelingen ondergaan vanwege de trigeminusneuralgie. Een voorgestelde gamma-knife behandeling was vanwege de wervelbreuk door osteoporose niet meer mogelijk.

Sinds vijf jaar voor het overlijden was daarbij sprake van cataract, glaucoom en netvliesloslating rechts, reumatische pijnklachten, recidiverende CVA's met een tinnitus als gevolg, chronische vermoeidheid door vitamine B12 deficiëntie en slapeloosheid. Zij had in het verleden een nefrectomie ondergaan vanwege een schrompelnier en was geopereerd aan haar rug ter hoogte van L2-L5. Sinds kort was er ook sprake van rectaal bloedverlies. Gezien haar slechte klinische status werd hier geen verder onderzoek naar gedaan.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit zeer extreme pijnaanvallen van de trigeminusneuralgie. Met medicatie was de frequentie enigszins afgenomen maar als de aanval kwam, één à twee maal per week, was de pijn ondraaglijk. Ook de pijnen als gevolg van de osteoporose waren ondraaglijk. Voor medicatie tegen deze pijn was zij intolerant. Zij maakte een wanhopige indruk en al haar levenslust was haar ontnomen. Zij raakte geestelijk en lichamelijk uitgeput als gevolg van het primair somatisch lijden. Zij leed onder het feit dat de draaglast toenam en de draagkracht afnam. Volgens de arts was de ontstane geestelijke en lichamelijk nood extreem.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Voor de huisarts was de casus te complex en hij verwees patiënte naar het Expertisecentrum Euthanasie. De huisarts bleef tijdens het hele euthanasietraject betrokken.

De arts bezocht patiënte driemaal. Bij het tweede bezoek, tien dagen voor het overlijden, heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Ondanks de wanhoop was patiënte zich bewust van de gevolgen van haar verzoek en was zij wilsbekwaam. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Een maand voor de levensbeëindiging had de huisarts een onafhankelijke psychiater geraadpleegd die na een gesprek met patiënte tot de conclusie kwam dat er geen sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte acht dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte. Wat de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden betreft overweegt de commissie dat de arts in de door hem aangeleverde stukken overtuigend heeft onderbouwd dat het lijden bij deze patiënte met hevige pijnaanvallen als gevolg van trigeminusneuralgie en pijn als gevolg van wervelinzakkingen ondraaglijk en uitzichtloos was en dat er geen redelijke andere mogelijkheden waren om het lijden te verlichten. Patiënte had in de loop der jaren meerdere pijnbehandelingen ondergaan, echter zonder resultaat. De arts werd in zijn overtuiging dat het lijden uitzichtloos was en er geen behandelopties meer waren ondersteund door de conclusies van de behandelend neuroloog die geen zinvolle behandelingen meer voorhanden had.

De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.