Oordeel 2019-65, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Zeldzame aangeboren aandoening
Patiënt leed sinds kort na zijn geboorte aan de gevolgen van een neonatale kernicterus.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënt, een man van 50-60 jaar, leed sinds kort na zijn geboorte aan de gevolgen van een neonatale kernicterus (een aandoening waarbij de hersenen worden beschadigd als gevolg van een te hoog bilirubinegehalte in het bloed). Hij kampte met spastische tetraparese en forse dysartrie als restverschijnselen. De klachten waren progressief van aard. Patiënt had twaalf jaar voor het overlijden een myelumcompressie doorgemaakt welke operatief was gecorrigeerd. Deze ingreep had tot verergering van de tetraparese geleid.
Genezing was niet mogelijk. De behandelingmogelijkheden konden het lijden niet tot een dragelijk niveau verlichten, noch voorkomen dat de situatie van patiënt steeds verder verslechterde. Het lijden van patiënt bestond uit dagelijkse meerdere pijnlijke krampaanvallen, ondanks hoog gedoseerde pijnmedicatie. De pijn was heftig en invaliderend van aard. Patiënt kampte voorts met afasie, progressieve dysfagie, mobiliteitsverlies, toenemende ernstige vermoeidheid en algehele conditionele achteruitgang.
Door zijn toenemende (motorische) beperkingen was patiënt ADL-afhankelijk, rolstoelafhankelijk, in toenemende mate bedlegerig en sociaal geïsoleerd geraakt. Patiënt was tot vrijwel niets meer in staat. Hij kon niet meer zelfstandig op pad. Patiënt was uitgeput. Hij leed onder het verlies van autonomie en regie over zijn leven en het vooruitzicht op toenemende aftakeling.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had sinds ruim een maand voor het overlijden met de arts over euthanasie gesproken en hem om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek meerdere malen herhaald. De arts heeft ongeveer drie weken voor het overlijden een onafhankelijk psychiater geraadpleegd die stelde dat er geen sprake was van een depressie bij patiënt. Volgens de arts begreep patiënt de strekking van zijn euthanasieverzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt vier dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
Volgens de consulent was communicatie goed mogelijk. Patiënt kon zich ondanks zijn afasie goed verstaanbaar maken. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.