Oordeel 2019-48, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, medisch zorgvuldige uitvoering
Toediening euthanatica via PEG-sonde
Patiënte wilde aanvankelijk zelf via de orale methode het euthanaticum innemen maar was door haar ziekte niet meer in staat om te slikken. In overleg met patiënte is de barbituraatdrank via de al bestaande PEG-voedingssonde (een maagsonde door de buikwand) toegediend.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, werd na een periode van toenemende klachten circa een jaar voor het overlijden amyotrofische laterale sclerose (ALS) vastgesteld. In verband met voedingsproblemen kreeg patiënte een PEG-sonde. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit progressieve lichamelijke achteruitgang, waardoor zij tot vrijwel niets meer in staat was. Zij was rolstoelgebonden en volledig afhankelijk van de zorg van anderen. Patiënte had slechts nog in geringe mate kracht in haar rechterhand, maar dit nam langzaam af. Hierdoor dreigde zij ook het vermogen om te communiceren via gebaren en de bediening van een spraakcomputer te verliezen. Zij leed onder het verlies van haar zelfstandigheid. Haar wereld werd steeds kleiner en haar vermogen te communiceren werd steeds beperkter. Patiënte wist dat er geen verbetering van haar situatie mogelijk was en wilde verdere achteruitgang niet meemaken.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ruim een week voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek nadien tegenover de arts herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte acht dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte.
Patiënte kon door middel van een kleine beweging van haar rechterduim bevestigend of ontkennend reageren op vragen en zij maakte gebruik van haar spraakcomputer. De consulent kon zich door middel van het stellen van gesloten vragen en verhalen van dochter een goed beeld vormen van de situatie van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts had met patiënte gesproken over levensbeëindiging door intraveneuze toediening van de middelen door de arts en over levensbeëindiging door het innemen van een drankje door patiënte zelf. Patiënte koos voor het drankje omdat het overlijden bij orale inname in vergelijking met de intraveneuze methode meer geleidelijk plaatsvindt. Patiënte was door haar ziekte echter niet meer in staat om te slikken. De arts heeft daarom in overleg met patiënte besloten de euthanatica via de PEG-sonde toe te dienen.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd door middel van het toedienen van 15 gram pentobarbitalnatrium in 100 ml mixtura nontherapeutica (zoals aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012) via de PEG-sonde in de maag. Patiënte overleed vijftien minuten na de toediening van het middel.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
De commissie overweegt ten aanzien van de uitvoering als volgt.
Voor de commissie is komen vast te staan dat de arts de 100 ml mixtura nontherapeutica (met daarin opgelost 15 gr Pentobarbitalnatrium) bij patiënte heeft toegediend via de PEG-sonde. De commissie overweegt dat er dan geen sprake is van hulp bij zelfdoding maar van levensbeëindiging op verzoek. Deze wijze van uitvoeren staat beschreven in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding (p. 18) en wordt beschouwd als medisch zorgvuldig. De commissie oordeelt dat de arts de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.