Oordeel 2019-10, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing, voorlichting aan de patiënt

Kort euthanasietraject, geen terminale aandoening

Snel verlopend euthanasieproces bij een niet terminale aandoening bij een patiënt van hoge leeftijd.
 

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 90 jaar en ouder, maakte een maand voor het overlijden een centrale retina arterie occlusie door. Een week later kreeg hij een ischemische opticus neuropathie in het kader van arteriitis temporalis. Er was sprake van acuut en zeer ernstig visusverlies aan beide ogen. Er werd een medicamenteuze behandeling gestart, maar hierdoor werd patiënt delirant, waarna het gebruik werd gestaakt. Genezing was niet meer mogelijk.

Het lijden van patiënt bestond uit zeer ernstig visusverlies. Hij kon nog slechts met één oog licht en donker onderscheiden, met het andere oog zag hij een grijze waas. Daarnaast had hij geregeld visuele hallucinaties.

Patiënt, die altijd een zelfstandig leven had geleid, was plotseling afhankelijk geworden van anderen, hetgeen hij niet kon verdragen. Eten was zeer moeilijk geworden, omdat hij dit op de tast moest doen. Hij was gedwongen om de dag in zijn stoel door te brengen, omdat hij lopend met zijn rollator regelmatig ten val kwam. Patiënt wist dat er geen verbetering van zijn situatie mogelijk was en kon zich onmogelijk aanpassen aan zijn nieuwe levenssituatie. Hij wilde op deze manier niet meer verder leven maar waardig sterven.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt sprak twee weken voor het overlijden voor het eerst met de arts over euthanasie. Tijdens dit gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek nadien tegenover de arts herhaald. Tijdens de gesprekken die de arts met patiënt voerde, was patiënt compos mentis en wilsbekwaam. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt twee dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent twijfelde niet aan de wilsbekwaamheid van patiënt. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten.

Wat betreft de zorgvuldigheidseis, dat de arts met patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was, overweegt de commissie als volgt.

De commissie constateert dat patiënt voor het ernstige visusverlies, ondanks zijn hoge leeftijd, zeer zelfstandig functioneerde. Het gevolg van het plotselinge en blijvende ernstige visusverlies was dat patiënt geheel ADL-afhankelijk was geworden en vrijwel nergens meer toe in staat was. In het algemeen zal een arts dienen te onderzoeken of er bij ernstig functieverlies met de tijd nog vormen van aanpassing of herwaardering mogelijk zijn. Voor de arts was het invoelbaar dat patiënt zich op deze leeftijd niet meer kon aanpassen aan een leven waarin hij volledig afhankelijk van derden zou zijn en blijven. De commissie kan zich hierin vinden.

De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.