Oordeel 2018-71, zorgvuldig, medisch specialist, combinatie van aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek

verstandelijke beperking

Ook met een verstandelijke beperking is euthanasie mogelijk. Dit vraagt wel bijzondere aandacht voor het toetsen van de wilsbekwaamheid, hetgeen is gebeurd.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 50-60 jaar met een intellectuele beperking, was sinds geruime tijd bekend met verschillende aandoeningen. In de eerste plaats leed hij aan diabetes mellitus type 1. Na verloop van tijd ontwikkelde hij verschillende complicaties, waaronder neuropathie, retinopathie en nefropathie. Ook had hij charcotvoeten en macro– en microvasculaire stoornissen in de benen, alsook het fenomeen van Raynaud en reumatoïde artritis. Daarnaast werd hij meerdere malen getroffen door een myocardinfarct. Bovendien was er sprake van een obstructief slaapapneusyndroom en recidiverende urinewegproblemen met infecties en sepsis.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit chronische pijnklachten en de invaliderende gevolgen van zijn aandoeningen. De noodzakelijke gebruikmaking van zekere medicamenteuze middelen ontregelden zijn (al moeilijk te reguleren) bloedsuikerspiegel, met alle gevolgen van dien, zoals spoedopnames in ziekenhuizen. Ook had hij regelmatig niet–genezende wonden en zweren aan zijn benen en misvormde voeten. Om deze reden werden meerdere tenen geamputeerd. Patiënt kon zich moeilijk voortbewegen en was buitenshuis afhankelijk van een scootmobiel. Noodgedwongen bracht hij zijn dagen grotendeels liggend door. Hij was niet meer in staat activiteiten te ondernemen die zijn leven zinvol maakten. Bovendien verkeerde hij in een sociaal isolement.

Hij leed onder de gedwongen inactiviteit, de zorgafhankelijkheid en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Patiënt wilde pertinent niet worden opgenomen in een zorginstelling. Hij ervoer een geringe kwaliteit van leven en wilde waardig sterven. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts zag dat patiënt steeds verder achteruitging en dat hij in toenemende mate afhankelijk werd van de zorg van anderen. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

Ongeveer een jaar voor het overlijden heeft een onafhankelijk psychiater met deskundigheid op het gebied van ontwikkelingsstoornissen onderzoek gedaan naar de intellectuele vermogens en mogelijke psychiatrische problemen van patiënt. Hieruit volgde dat voorgaande onderzoeken naar de intellectuele vermogens van patiënt zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen redenen waren om deze onderzoeken over te doen. Daarnaast bleek dat patiënt geen symptomen van psychiatrische aandoeningen vertoonde. Wel had hij vanwege zijn intellectuele beperking en affectieve verwaarlozing tijdens zijn jeugd onvoldoende copingsmechanismen ontwikkeld om met lijden om te gaan.Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts kon het verzoek niet honoreren, omdat hij twijfelde aan de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden van patiënt. Daarna wendde patiënt zich ongeveer twee jaar voor het overlijden tot de SLK.

De arts heeft twaalfmaal uitvoerig met patiënt over zijn verzoek gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer twee jaar voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek in de elf daaropvolgende gesprekken tegenover de arts herhaald.

De voornoemde onafhankelijk psychiater heeft eveneens onderzoek verricht naar de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek en concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was. Ook de arts achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent constateerde dat patiënt een heldere, niet–depressieve en consistente indruk maakte. Ook bleek patiënt in staat zijn verzoek duidelijk toe te lichten en kon hij de gevolgen van inwilliging van zijn verzoek overzien. De consulent was ervan overtuigd dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

In het geval een verzoek tot euthanasie door een patiënt met een verstandelijke beperking wordt geuit dient een arts bijzondere aandacht aan de wilsbekwaamheid van patiënt te besteden. De commissie constateert dat de arts in onderhavig geval deze bijzondere aandacht heeft getoond door een onafhankelijke psychiater met deskundigheid op het gebied van ontwikkelingsstoornissen te raadplegen. Deze achtte de patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek om euthanasie evenals de arts als de consulent.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.