Oordeel 2018-52, zorgvuldig, huisarts, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Geen duidelijke diagnose

Ondanks het feit dat er geen duidelijke diagnose is, kan worden vastgesteld dat het lijden uitzichtloos en ondraaglijk is voor patiënte.
 

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, was sinds vier jaar voor het overlijden sprake van progressieve functionele spraak- en woordvindstoornissen zonder direct aanwijsbare oorzaak. 
Er werd lang gezocht naar een verklaring. Zij werd uitgebreid neurologisch en psychologisch onderzocht.

Mogelijk speelden een cerebraal aneurysma dat via een MRI aan het licht kwam of een doorgemaakte TIA een rol bij de klachten. Logopedische en psychotherapeutische behandelingen met medicatie waaronder een antidepressivum, boden geen soelaas. Daarnaast ging haar verdere lichamelijke situatie steeds meer achteruit. Zij werd vrijwel volledig zorgafhankelijk. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit toenemende spraak- en communicatieproblemen, fysieke achteruitgang en verhoogde valneiging waardoor eerder botbreuken waren ontstaan. Er was sprake van apraxie van haar handen.

Patiënte, die altijd een actieve en zelfstandige vrouw was geweest, vond het vreselijk dat zij in toenemende mate zorgafhankelijk was geworden. Zij vond het überhaupt lastig om hulp te vragen en bovendien lukte dat door haar spraakbeperking vaak niet om haar vraag onder woorden te brengen. Pogingen om nog iets te ondernemen met andere mensen in haar woonvoorziening liepen op niets uit. Haar wereld werd steeds kleiner. Zij leed onder het verlies van haar zelfstandigheid en regie over haar leven. Patiënte wilde deze ontluistering niet meer meemaken en wilde graag zo spoedig mogelijk sterven.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ruim anderhalve maand voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek nadien tegenover de arts herhaald.

De arts raadpleegde de behandelend ouderen-psychiater die patiënte drie weken voor het overlijden onderzocht ter beoordeling van haar wilsbekwaamheid. Volgens de ouderen-psychiater kon patiënte haar wil duidelijk en inzichtelijk maken en werd zij in haar afwegingen niet beïnvloed door depressiviteit of een andere psychiatrische aandoening. De ouderen-psychiater concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek.

De arts was overtuigd van de lijdensdruk bij patiënte en stelde vast dat er sprake was van een persisterende euthanasiewens. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In verband met de te verwachten communicatieproblemen als gevolg van de spraakstoornis had de consulent ten behoeve van het gesprek met patiënte vooraf enkele kaartjes met stellingen gemaakt, die inzicht zouden kunnen geven in haar euthanasiewens en lijden.

De consulent stelde vast dat patiënte, ondanks haar spraakstoornis, met veel moeite en energie inzichtelijk kon maken hoe haar bestaan ondraaglijk en uitzichtloos was geworden. De consulent was ervan overtuigd dat er geen sprake was van een depressieve stoornis en dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Het lijden van patiënte kwam voort uit toenemende spraakproblemen, fysieke achteruitgang en valneiging. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie merkt op dat in deze casus de onderliggende diagnose voor wat betreft de spraakstoornissen niet duidelijk is geworden. Toch is de commissie van oordeel dat de arts het aannemelijk heeft gemaakt dat het lijden van patiënte uitzichtloos was.

Jarenlang zijn diverse, uitgebreide behandelingen ingezet om de spraakklachten te verminderen, echter zonder resultaat. Daarnaast was sprake van een algehele lichamelijke achteruitgang door degeneratie als gevolg van ouderdom waardoor zij tot steeds minder in staat was en vrijwel volledig zorgafhankelijk was geworden. Op basis van al deze bevindingen kwam de arts tot de conclusie dat het lijden uitzichtloos was en dat er geen behandelalternatieven meer bestonden. In deze opvatting werd hij gesteund door de consulent.

Bovendien heeft de arts zorgvuldig gehandeld door een ouderen-psychiater te raadplegen om de wilsbekwaamheid van patiënte te onderzoeken. Depressiviteit speelde volgens laatstgenoemde geen rol bij het verzoek.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.