Oordeel 2018-18, zorgvuldig, huisarts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Regelmatig contact met patiënt
Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang. Arts sprak regelmatig met patiënt over zijn verzoek. Bij progressie van de geheugenstoornissen kon de arts daar snel op inspelen.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënt, een man van 70-80 jaar, was vanaf zeven jaar voor het overlijden bekend met geheugenklachten. Twee jaar voor het overlijden werd hij gediagnosticeerd met vasculaire dementie. Ruim anderhalve maand voor het overlijden werd er een verslechtering van zijn dementie vastgesteld.
Daarnaast kampte patiënt vanaf zeven jaar voor het overlijden met hartfalen, met vanaf twee maanden voor het overlijden een verslechtering van zijn linkerventrikelfunctie. Tevens was hij vanaf vier jaar voor het overlijden bekend met chronische nierinsufficiëntie en vanaf zes jaar voor het overlijden met diabetes mellitus type 2 met neuropathie. Voorts had patiënt twee jaar voor het overlijden een ischemisch CVA doorgemaakt waarna er sprake was van halfzijdige blindheid.
Genezing van dementie is niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit een gevoel van leegte en initiatiefverlies. Patiënt was zich bewust van de forse achteruitgang van zijn geheugen en had er veel moeite mee dat zijn echtgenote werd belast door zijn progressieve cognitieve stoornissen. Hij leed onder zijn cognitieve achteruitgang en had de angst om zorgafhankelijk te worden en in een verpleeghuis terecht te komen. Dit had patiënt van nabij meegemaakt en dit wilde hij beslist niet meemaken. Patiënt vreesde dat hij snel in een fase terecht zou komen waarin hij niet meer wilsbekwaam zou zijn en wilde dit niet afwachten.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had gedurende ruim een jaar regelmatig en intensief met de arts over euthanasie gesproken. Hij was bang dat hij op enig moment door zijn ziekte niet meer wilsbekwaam zou zijn om een verzoek om levensbeëindiging te doen. De arts, die als het ware met patiënt was 'opgelopen', was na de vele gesprekken met patiënt overtuigd geraakt van het verzoek van patiënt.
Toen ruim anderhalve maand voor het overlijden tijdens een controle bij de behandelend internist-geriater werd geconstateerd dat er sprake was van progressieve cognitieve stoornissen, heeft patiënt direct daarna de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek nadien meermalen tegenover de arts herhaald.
De arts stelde vast dat er sprake was van een aanhoudende euthanasiewens en achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer drie weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts en de behandelend internist-geriater over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent stelde vast dat patiënt helder was en achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt dat bij patiënten met dementie van de arts wordt gevraagd extra behoedzaamheid te betrachten, in het bijzonder betreffende de wettelijke zorgvuldigheidseisen inzake de wilsbekwaamheid en het ondraaglijk lijden. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts dat in de onderhavige casus ook gedaan.
Zij heeft gedurende ruim een jaar regelmatig en intensief gesprekken over levensbeëindiging met patiënt gevoerd.
De arts, die als het ware met patiënt was 'opgelopen', was na de vele gesprekken met patiënt, overtuigd geraakt van het feit dat de euthanasiewens van patiënt consistent was en hij de gevolgen van zijn beslissing kon overzien en dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt. De door de arts geraadpleegde consulent was er ook zeker van. De arts en de consulent waren overtuigd van de ondraaglijkheid van het lijden van patiënt. Door de consulent werd de arts bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.