Oordeel 2018-06, zorgvuldig, huisarts, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Geen twijfel aan wilsbekwaamheid
Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang. Arts en consulent twijfelden niet aan wilsbekwaamheid van patiënt.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, werd drie jaar voor het overlijden de diagnose de ziekte van Alzheimer gesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit toenemende cognitieve achteruitgang ten gevolge van haar ziekte en hiermee gepaard gaande toenemende afhankelijkheid. Patiënte, die altijd een actief leven had geleid, kon haar hobby's niet meer uitoefenen. Zij leed onder de angst voor verdere achteruitgang van haar situatie en het verlies van haar zelfstandigheid. Patiënte had meegemaakt dat een naast familielid ten gevolge van de ziekte van Alzheimer in een verpleeghuis terecht was gekomen. Zij wilde dit zelf absoluut niet meemaken.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.
Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken.
Ongeveer twee jaar voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte had aangegeven euthanasie te wensen zodra zij niet meer zelfstandig in haar huis kon blijven wonen. Patiënte heeft haar verzoek hierna meerdere malen herhaald. Patiënte was volgens de arts, ondanks cognitieve achteruitgang, helder over haar levenseinde en kon haar euthanasiewens goed verwoorden. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde driemaal dezelfde onafhankelijke SCEN-arts als consulent.
De eerste maal bezocht de consulent patiënte ruim zeven maanden voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in haar consultatieverslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Volgens de consulent was patiënte tijdens het gesprek volledig wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasiewens.
In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Er was nog geen sprake van een actueel verzoek om euthanasie.
De tweede maal bezocht de consulent patiënte ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd over de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek. De consulent gaf in haar tweede consultatieverslag een samenvatting van de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek.
De consulent achtte patiënte ook tijdens het tweede gesprek volledig wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasiewens.
In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Er was nog geen sprake van een actuele wens tot euthanasie.
De derde maal bezocht de consulent patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd over de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek. De consulent gaf in haar derde consultatieverslag een samenvatting van de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek. De consulent achtte patiënte opnieuw volledig wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat inmiddels aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten.
De arts heeft in haar begeleiding van patiënte alle mogelijkheden open gehouden voor patiënte om duidelijk te maken wat voor haar de grens van acceptabel leven was. Patiënte kon ondanks haar dementie duidelijk blijven maken dat zij liever dood wilde, dan naar een verpleeghuis gaan. Door haar familiegeschiedenis wist zij wat dat zou inhouden.
De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte driemaal heeft gezien en zo de ontwikkeling en de sterke progressie van de dementie kon waarnemen, evenals de standvastige wens van patiënte om euthanasie te krijgen als zij naar een verpleeghuis zou moeten gaan. De onafhankelijke arts heeft schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.