Oordeel 2021-89, zorgvuldig, huisarts, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd, medisch zorgvuldige uitvoering.
Kort voordat de levensbeëindiging zou worden uitgevoerd ontwikkelde de patiënt ernstige klachten van psychomotorische onrust.
Enige uren voordat de levensbeëindiging zou worden uitgevoerd ontwikkelde patiënt ernstige klachten van psychomotorische onrust. Patiënt was helder en verzocht de arts nadrukkelijk om gesedeerd te worden ter overbrugging van de tijd tot de uitvoering van de levensbeëindiging later die dag. Patiënt gaf daarbij duidelijk aan dat hij niet meer wilde ontwaken voorafgaand aan de uitvoering van de levensbeëindiging.
Introductie van de casus
Bij patiënt, een man van tussen 70-80 jaar, werd circa vier jaar voor het overlijden een sigmoïdcarcinoom vastgesteld. Ondanks behandeling was sprake van uitgebreide metastasering. De toestand van patiënt ging enkele dagen voor het overlijden snel achteruit.
Het lijden van patiënt bestond uit toenemende buikklachten, misselijkheid en sufheid mede als gevolg van hoge dosis morfine. Er bestond een dreigende ileus. Patiënt ervoer een verlies van regie over zijn leven en wilde zo spoedig mogelijk overlijden.
Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Drie dagen voor de uitvoering van de levensbeëindiging werd het euthanasieverzoek van patiënt actueel.
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijk SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt een dag voor de uitvoering van de levensbeëindiging.
De uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek geschiedde terwijl patiënt in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In de onderhavige melding was sprake van een patiënt die ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De commissie heeft daarom expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL) en de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden (artikel 2, eerste lid, onder b, WTL).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Uit het dossier is gebleken dat op de ochtend van de dag waarop de levensbeëindiging in de avond zou plaatsvinden - het moment dat door patiënt in overleg met de arts bepaald was - patiënt ernstige klachten van psychomotorische onrust ontwikkelde. Het beeld was het meest passend bij een delier, waarschijnlijk ten gevolge van een ileus en icterus. Patiënt was helder en verzocht de arts nadrukkelijk om gesedeerd te worden ter overbrugging van de tijd tot de uitvoering van de levensbeëindiging later die dag. Patiënt gaf daarbij duidelijk aan dat hij niet meer wilde ontwaken voorafgaand aan de uitvoering van de levensbeëindiging. De arts heeft patiënt een bolus met midazolam toegediend. Ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging was patiënt niet meer aanspreekbaar.
De commissie stelt vast dat patiënt als gevolg van het toedienen van medicatie in verband met heftige ontrust, ten tijde van de uitvoering in een (mogelijk) reversibele toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. Voordat patiënt in deze toestand van verlaagd bewustzijn geraakte, had patiënt de arts op ondubbelzinnige wijze om euthanasie verzocht en was de arts overtuigd geraakt van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van patiënt. Een gesprek tussen patiënt en de consulent had reeds plaatsgevonden, waarna de consulent van oordeel was dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan en de arts was voornemens het verzoek van patiënt in te willigen.
De commissie is van oordeel dat een reversibele toestand van verlaagd bewustzijn, door medicatie ontstaan, (ook zonder tekenen van mogelijk lijden) niet behoeft te worden opgeheven met het enkele doel om de patiënt nogmaals het euthanasieverzoek en de ondraaglijkheid van het lijden tegenover de arts te laten bevestigen. Dat zou naar het oordeel van de commissie inhumaan zijn (EuthanasieCode 2018, pagina 48, of de herziene versie 2020 pagina 50). Terecht is de arts hiertoe niet overgegaan.
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt en dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van patiënt.
Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts de patiënt voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.