Oordeel 2018-90, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Stapeling van ouderdomsaandoeningen die voor patiënt de oorzaak was van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Ondanks een mild cognitive impairment twijfelden arts noch consulent aan de wilsbekwaamheid van patiënt.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënt, een man van 90 jaar en ouder, leed al geruime tijd aan verschillende aandoeningen. Er was onder andere sprake van duizeligheidsklachten waardoor hij geregeld ten val kwam, basilarisinsufficiëntie, neuropathie en astma cardiale. Daarnaast was er sprake van presbyacusis en hinderlijke nycturie. Er was tevens mild cognitive impairment vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit toenemende verslechtering van zijn situatie. Hij was vaak duizelig, was bij inspanning enorm beperkt in zijn mobiliteit. Tevens had hij geen gevoel meer in vingers en voeten. Als gevolg van al zijn aandoeningen was patiënt niet meer in staat om de dingen te doen die het leven voor hem waardevol maakten. Hij leed onder de angst de regie over zijn leven te verliezen. Patiënt wist dat er geen verbetering van zijn situatie mogelijk was, er alleen verslechtering in het verschiet lag en wilde verdere aftakeling niet meemaken.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts vond het verzoek van patiënt te complex om er uitvoering aan te geven en verwees patiënt naar de SLK.
De arts heeft viermaal uitvoerig met patiënt over zijn verzoek gesproken. Het eerste gesprek vond circa drie maanden voor het overlijden plaats en daarbij heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek bij ieder volgend contact tegenover de arts herhaald. Tijdens de gesprekken die de arts met patiënt voerde, waren er geen geheugenproblemen merkbaar. De arts achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt circa een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent stelde vast dat het bewustzijn van patiënt helder was en dat hij goed georiënteerd was in plaats, tijd en persoon. Hij twijfelde derhalve niet aan de wilsbekwaamheid van patiënt. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt. Hoewel er sprake was van een mild cognitive impairment is de commissie ervan overtuigd dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek gezien de bevindingen van de arts en de consulent hierover.
Met betrekking tot het uitzichtloos en ondraaglijk lijden overweegt de commissie dat in het geval er bij een patiënt sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen, deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk kan worden ervaren. Hiervan was in dit geval sprake.
De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.