Oordeel 2014-50, arts, psychiatrisch, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Patiënte, een vrouw van 50-60 jaar, maakt vier jaar voor de levensbeëindiging een CVA door met ernstige restverschijnselen als gevolg. Er was sprake van een persoonlijkheidsverandering, afasie en motorische uitval. Zij leed onder het vrijwel nergens meer toe in staat zijn, vage pijn door het hele lichaam, hulpbehoevendheid, afhankelijkheid en vermoeidheid. Sinds het CVA had patiënte een doodswens en suïcidale neigingen. Een psychiater stelde vast dat er geen sprake was van een vitale depressie. De huisarts zag wel dat patiënte ondraaglijk en uitzichtloos leed maar had emotionele problemen met het uitvoeren van euthanasie bij een niet-terminale patiënt. Patiënte wendde zich tot de Stichting Levenseindekliniek. De arts meende dat een extra consult van een onafhankelijke psychiater geen nieuw inzicht zou opleveren. De arts kon tot de overtuiging komen dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en een vrijwillig en weloverwogen verzoek.