Oordeel 2019-76, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Beperkte mogelijkheden tot communicatie

Ondanks de  beperkte mogelijkheden tot communicatie als gevolg van hersenletsel kon patiënt zijn verzoek met behulp van gebaren en geluiden duidelijk maken.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 50-60 jaar, had ongeveer twee jaar voor zijn overlijden traumatisch hersenletsel opgelopen na een val van een trap. Hierdoor was sprake van epilepsie, afasie, apraxie, gedeeltelijke verlamming en incontinentie. Ondanks dat patiënt een uitgebreid revalidatietraject had doorlopen, ging hij steeds verder achteruit.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit mobiliteitsverlies, volledige afhankelijkheid van anderen en de uitzichtloosheid van de situatie. Patiënt, die altijd een levensgenieter was geweest, vond het vreselijk dat hij niet meer zelfstandig kon functioneren. Ook leed hij eronder dat hij moeilijk kon communiceren. Patiënt kon en wilde zich niet aanpassen aan zijn veranderde leven omdat dit voor hem geen waarde meer had. Hij wenste verdere aftakeling niet mee te maken.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde niet meewerken omdat hij de casus te complex vond. Patiënt wendde zich ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging tot de arts van het Expertisecentrum Euthanasie.

De arts heeft drie maal uitvoerig met patiënt gesproken. Tijdens het eerste gesprek, dat ongeveer twee maanden voor de levensbeëindiging plaatsvond, heeft patiënt om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek tijdens ieder volgend gesprek herhaald.

Volgens de arts kon patiënt ondanks gebrekkige communicatie zijn euthanasieverzoek met behulp van gebaren en geluiden duidelijk maken en was er geen enkele twijfel aan zijn wilsbekwaamheid. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater. De consulent bezocht patiënt elf dagen voor de levensbeëindiging, nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Hoewel patiënt niet kon spreken, kon hij met behulp van gebaren en geluiden zijn euthanasieverzoek duidelijk kenbaar maken. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Van belang is dat de arts zich in het geval dat er bij een patiënt sprake is van beperkte mogelijkheden in de communicatie ervan overtuigt of sprake is van een vrijwillig en weloverwogen euthanasieverzoek van patiënt. In dit geval heeft de arts dat ook gedaan. Zowel de arts als de consulent waren van oordeel dat patiënt wilsbekwaam was en dat hij ondanks zijn gebrekkige communicatiemogelijkheden als gevolg van het hersenletsel, zijn euthanasiewens met behulp van gebaren en geluiden duidelijk kon maken. Gelet hierop is naar het oordeel van de commissie voldoende gebleken dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt.

Voorts blijkt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden dat de arts in redelijkheid tot de overtuiging kon komen dat sprake was van voor de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.