Oordeel 2019-51, zorgvuldig, arts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Bijzondere aandoening

De bijzondere aandoening bij deze patiënt geeft een ondraaglijk en uitzichtloos lijden en is reden voor een euthanasievraag

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 60-70 jaar, kampte zijn hele leven met progressieve slechthorendheid. Sinds zes jaar voor het overlijden was tevens sprake van ernstige tinnitus na een geluidstrauma. Bij patiënt was voorts sprake van evenwichtsstoornissen. Patiënt had verschillende behandelingen ondergaan. Hij had onder andere meegedaan aan een programma gericht op het versterken van de coping bij tinnitus. De behandelingen hadden echter onvoldoende resultaat.

Patiënt had daarnaast psychiatrische begeleiding gekregen en ondersteunende gesprekken gevoerd met een praktijkondersteuner GGZ van zijn huisartsenpraktijk. Patiënt had afgezien van een combinatie van cognitieve gedragstherapie met beeldende therapie. Hij gaf de voorkeur aan de reguliere gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk als psychische ondersteuning. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit zeer ernstige tinnitusklachten. De klachten bestonden uit continue, geleidelijk in intensiteit toenemende, harde, sissende, piepende en tikkende geluiden in het hoofd. De geluiden putten patiënt overdag uit en hielden hem ‘s nachts uit zijn slaap. De tinnitus had een zeer grote impact op het dagelijks functioneren van patiënt. De intensiteit van de geluiden was zo hevig dat hij zich terugtrok uit sociale situaties. Patiënt ervoer geringe activiteit in de omgeving als ‘oorverdovend’. Op een verjaardag bijvoorbeeld, kwam het geluid boven de stemmen van personen uit.

Patiënt kon de toenemende drukte in zijn hoofd niet meer aan. Hij leed onder de sociale isolatie en de wanhoop dat er nooit een rustmoment was. Patiënt had lange tijd geprobeerd, met name door bezig te blijven, om de klachten te kunnen dragen. Voor hem was de grens echter bereikt. De continue overprikkeling maakte patiënt volledig uitgeput.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. De arts had ongeveer een week voor het overlijden contact opgenomen met de behandelend KNO-arts van patiënt. Volgens de behandelend KNO-arts waren er geen behandelopties meer. Ook de huisarts van patiënt was van mening dat er geen behandelopties meer waren.

Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde de levensbeëindiging niet uitvoeren vanwege de complexiteit van het verzoek. De huisarts vond het verzoek wel invoelbaar. Patiënt wendde zich ongeveer een jaar en drie maanden voor het overlijden tot de SLK. De arts heeft zes maal met patiënt gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer een jaar en een maand voor het overlijden plaats.

Ruim vijf maanden voor het overlijden, tijdens het vijfde gesprek, heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek tijdens het zesde gesprek en vlak voor de uitvoering van de levensbeëindiging herhaald.

De arts raadpleegde ruim tweeënhalve maand voor het overlijden een onafhankelijk ouderenpsychiater. Volgens de ouderenpsychiater was bij patiënt geen sprake van een psychiatrische stoornis in engere zin en waren er in psychiatrisch opzicht geen behandelmogelijkheden. De ouderenpsychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.

De arts achtte patiënt eveneens wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. Er waren volgens de arts geen aanwijzingen voor stemmingsstoornissen of andere psychische aandoeningen die invloed zouden kunnen hebben op de euthanasiewens van patiënt. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer een week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van de uitzichtloosheid van het lijden overweegt de commissie het volgende.

De commissie meent dat de arts in de door hem aangeleverde stukken overtuigend heeft onderbouwd dat het lijden bij deze patiënt met tinnitus uitzichtloos was en dat er geen redelijke andere mogelijkheden waren om het lijden te verlichten. Patiënt had in de loop der jaren meerdere behandelingen ondergaan, echter zonder voldoende resultaat. De arts werd in zijn overtuiging dat het lijden uitzichtloos was en er geen behandelopties meer waren ondersteund door de conclusies van de door hem geraadpleegde onafhankelijk psychiater en de behandelend KNO-arts van patiënt.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.