Oordeel 2019-23, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing
Geen duidelijke oorzaak voor het lijden bij jonge patiënt
Het betreft een jonge patiënt met een moeilijk te duiden ziektebeeld. Er werd geen duidelijke oorzaak voor het lijden gevonden. Zijn toestand ging zo achteruit dat er, volgens de arts, op een gegeven moment sprake was van uitzichtloos lijden. Ook waren geen andere oplossingen meer mogelijk. De arts is met grote behoedzaamheid te werk gegaan onder andere door nog een onafhankelijke psychiater te raadplegen om psychische aandoeningen uit te sluiten en wilsbekwaamheid te beoordelen.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 18-30 jaar, werd na een periode van niet goed te duiden lichamelijke klachten en uitgebreide onderzoeken drieënhalf jaar voor het overlijden het Chronisch Vermoeidheidssyndroom vastgesteld. Nadien volgden nadere onderzoeken, maar er werden geen andere somatische verklaringen gevonden. Patiënt volgde vanaf ruim twee jaar voor het overlijden tot anderhalf jaar voor het overlijden een uitgebreid traject van cognitieve gedragstherapie (CTG) in een gespecialiseerd centrum. Dit had gedurende die periode enig resultaat, maar na de beëindiging volgde een snelle terugval.
Patiënt werd toen opnieuw verwezen naar het ziekenhuis voor onderzoek. Er werden opnieuw geen aanwijzingen voor een onderliggende somatische oorzaak van zijn klachten gevonden. Aansluitend vond een second opinion plaats, waarin de diagnose werd bevestigd en een multidisciplinair revalidatietraject werd aanbevolen. Dit werd door patiënt gevolgd. Nadien onderging patiënt een traject bij de arts gericht op acceptatie van de aandoening.
Vanaf vier maanden voor het overlijden ging de lichamelijke toestand van patiënt hard achteruit en ontstond een beeld van ondervoeding met toenemende vermoeidheid en gevoelens van malaise. Er volgde een opname voor aansterking bij forse cachexie. Tijdens deze opname werd nogmaals uitgebreid onderzoek gedaan naar zijn klachten, waarbij geen afwijkingen werden gevonden. Er werd een SOLK-traject voorgesteld, maar dit was wegens de slechte lichamelijke toestand van patiënt niet meer haalbaar. Zijn toestand ging nadien steeds verder achteruit.
Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijke psychiater twee dagen voor het overlijden onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van psychische of psychiatrische problematiek. Hij stelde vast dat er in het geheel geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van dergelijke problematiek. Voor zover patiënt zich regelmatig gedemoraliseerd en bij momenten verdrietig en boos voelde, betrof dit geheel normale emoties in reactie op zijn uitzonderlijke medische toestand. Volgens de onafhankelijke psychiater waren er geen behandelopties aanwezig omdat patiënt al zeer uitgebreid behandeld was.Genezing was niet meer mogelijk.
Het lijden van patiënt bestond uit extreme vermoeidheid met ernstig functieverlies als gevolg. Hij voelde zich voortdurend misselijk, verloor veel gewicht en had geen enkele energie meer. Patiënt was tot steeds minder in staat en had zijn hele sociale leven op moeten geven. Hij was uiteindelijk geheel bedlegerig en kwam alleen uit bed om naar de wc te gaan. Iedere beweging zorgde voor heftige duizeligheidsklachten.
Daarnaast had hij voortdurend last van oorsuizen en pijnklachten in zijn hele lichaam. Licht en geluid kon hij nog nauwelijks verdragen, waardoor hij de hele dag in een verduisterde kamer doorbracht met oordoppen in en een masker voor zijn ogen.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt sprak anderhalve maand voor het overlijden voor het eerst met de arts over euthanasie. Tijdens dit gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek bij ieder daaropvolgend gesprek tegenover de arts herhaald.
De voornoemde onafhankelijke psychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Tijdens de gesprekken die de arts met patiënt voerde was de arts ervan overtuigd dat er geen sprake was van een psychiatrische stoornis bij patiënt. De arts achtte patiënt wilsbekwaam en voelde zich hierin gesteund door de bevindingen van de geraadpleegde psychiater. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt circa een week voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent was ervan overtuigd dat patiënt ondraaglijk leed door de progressieve achteruitgang, die zodanig was dat hij niets meer kon. De consulent stelde vast dat er geen sprake was van een depressie, psychose of wanen. Hij achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie heeft deze uitzonderlijke casus uitvoerig besproken en is tot de conclusie gekomen dat de arts met grote behoedzaamheid te werk is gegaan. De jonge leeftijd van patiënt en het moeilijk te duiden ziektebeeld noopten hiertoe. Er is veelvuldig door artsen van verschillende disciplines onderzocht wat de oorzaak was van de heftige klachten en de lichamelijke achteruitgang. Elke voorgestelde behandeling is door patiënt voor zover mogelijk benut.
Ook heeft de arts een onafhankelijke psychiater geraadpleegd die zijn oordeel heeft gegeven over de eventuele behandelalternatieven en de wilsbekwaamheid van patiënt. De commissie is van oordeel dat de arts zijn voorgenomen handelen uitgebreid heeft laten spiegelen. Hij heeft voor de commissie aannemelijk gemaakt dat hij overtuigd kon zijn dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.