Oordeel 2011-055, onzorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, redelijk andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Uitzichtloos lijden of redelijke alternatieven niet onderzocht. De arts heeft de bevindingen van de consulent niet laten meewegen.
De consulent was niet overtuigd van de uitzichtloosheid van het lijden. Er zouden op het gebied van de pijnbestrijding nog mogelijkheden zijn om het lijden te verlichten. Ook was er geen duidelijke diagnose. De arts kon daardoor patiënte niet voldoende voorlichten over de situatie waar zij zich in bevond noch over de vooruitzichten. Strikt formeel heeft de arts voldaan aan het vereiste van consultatie maar de arts heeft het (negatieve) oordeel van de consulent in het geheel niet meegewogen in zijn besluitvorming.
Feiten en Omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënte, van tussen de 70-80 jaar, bestonden al sinds jaren ondraaglijke rugpijnen. Patiënte kon zich niet herinneren ooit zonder rugpijn te hebben geleefd. Drie jaar voor de levensbeëindiging concludeerde de huisarts op basis van röntgenfoto’s dat er sprake was van osteoporotische inzakkingsfracturen op verschillende lumbale niveaus. De enige mogelijkheid was om medicamenteus te proberen de pijn te verzachten tot een draaglijk niveau. De verwachting was dat de klachten alleen maar zouden toenemen. Patiënte startte in enkele maanden met fentanylpleisters in opklimmende dosering. De medicatie had ondanks toediening in, volgens de arts, maximale dosering geen effect op de pijn. Ook startte patiënte met antidepressiva zoals Amitriptyline echter zonder effect. Patiënte werd wel toenemend suf en het valgevaar nam toe. Patiënte verhuisde op advies van de arts tijdelijk naar een verzorgingshuis zodat er toezicht was en het effect van juiste toediening kon worden bekeken. Zij kreeg hierdoor wel wat rust en zij was de arts dankbaar voor het advies. De pijn was er echter niet minder door geworden en patiënte leed ondraaglijk als gevolg van de pijn. Na de tijdelijke opname woonde patiënte weer thuis. Buiten de arts om consulteerde patiënte nog een manueel therapeut maar ook hij zag geen therapeutische mogelijkheden. Patiënte verlangde ernaar om uit dit leven te mogen stappen en over te mogen gaan naar een ander leven. Het verrichten van elke ADL-handeling veroorzaakte pijn. Ook leed patiënte ondraaglijk onder de uitzichtloosheid van haar situatie. Uit overleg met pijnspecialisten in vergelijkbare gevallen was het de arts duidelijk geworden dat een pijnblokkade zelfs met een epidurale katheter, geen effect zou hebben op de niet-radiculaire pijn. De arts had de consulent hierop gewezen na het consult omdat de consulent nog mogelijkheden zag. De arts was ervan overtuigd dat dit lijden voor patiënte ondraaglijk was. Volgens de arts waren er behalve de al genomen palliatieve maatregelen geen mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Tijdens een kennismakingsgesprek met de arts enkele jaren eerder dacht patiënte begrepen te hebben dat de arts een tegenstander was van euthanasie. Patiënte heeft pas in een jaar voor de levensbeëindiging de moed verzameld met de arts over de mogelijkheid van euthanasie te spreken. Toen zij het positieve standpunt van de arts vernam, luchtte haar dit enorm op. Enkele maanden voor de levensbeëindiging werd haar verzoek concreet zeker nadat ook een manueel therapeut geen verdere mogelijkheden zag. Patiënte heeft haar concrete verzoek daarna nog diverse keren herhaald onder meer ten overstaan van haar zoon.Er is een recente schriftelijke wilsverklaring aanwezig.
Volgens de arts was er geen druk van buitenaf en was patiënte zich bewust van de strekking van het verzoek en haar lichamelijke situatie. Patiënte was altijd een zelfstandige alleenstaande vrouw geweest die alle beslissingen in haar leven zelf had genomen.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke huisarts, tevens SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte zes dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in het medisch dossier.
De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis.
Volgens het verslag van de consulent was patiënte grotendeels bedlegerig en kwam zij sporadisch uit bed, alleen voor sanitaire behoeftes en een boodschapje. Patiënte kon haar verhaal duidelijk verwoorden. Ze vertelde dat ze al vanaf haar dertiende jaar pijn in haar rug had. Tot vijf jaar geleden was er geen onderzoek naar gedaan. Uit een röntgenfoto die drie jaar eerder werd genomen concludeerde de arts dat er sprake was van een scoliose met osteoporotische- en ingezakte wervels en dat dit de reden moest zijn waarom patiënte veel pijn leed. De arts concludeerde dat er geen curatieve en geen palliatieve mogelijkheden meer waren en dat de klachten alleen maar zouden toenemen. Het leven van patiënte werd beheerst door de pijn en zij werd toenemend immobiel. Het leven had voor patiënte geen betekenis meer door de allesoverheersende pijnklachten. Volgens de consulent uitte patiënte een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Het lijden was uitzichtloos en zowel psychisch als lichamelijk ondraaglijk. Het lijden was voor de consulent goed invoelbaar mede door de afhankelijke positie waarin patiënte verkeerde.
De consulent was echter van mening dat er niet voldoende aan pijnstilling was gedaan door de arts. Patiënte had alleen fentanylpleisters van maximaal 50 microgram gekregen aangevuld met Oxycodon en ook had zij enige tijd Amitriptyline gebruikt. De pijnbestrijding was volgens de consulent echter niet volledig uitgeprobeerd en toegepast.
Volgens de consulent zou er geen euthanasie mogen worden toegepast. In een poging tot een telefonisch overleg met de arts bleek er geen ruimte voor overleg.
d. Uitvoering
De arts voerde de levensbeëindiging op verzoek op 1 juli 2010 uit door intraveneuze toediening van 2000 mg Pentothal en 20 mg Pavulon.
e. Mondelinge toelichting consulent en arts
Bij de behandeling van de melding op de commissievergadering van (…) is het de commissie opgevallen dat de arts en de consulent in deze casus fundamenteel met elkaar van mening verschillen over het al dan niet nog bestaan van palliatieve mogelijkheden om de ondraaglijke (rug)pijn die patiënte leed te verlichten. De commissie vroeg zich af of de arts een rugspecialist heeft geraadpleegd of een palliatief c.q. pijn team. Ook zou de commissie nog graag kennis nemen van de schriftelijke conclusies van de rugkliniek in Den Haag die patiënte kennelijk op eigen initiatief in (…) samen met haar zoon heeft bezocht. Tenslotte wilde de commissie met arts en consulent van gedachten wisselen over de rol van arts en consulent in de euthanasieprocedure en de wijze waarop de communicatie tussen hen beiden is verlopen.
De commissie heeft de arts en de consulent uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting op de commissievergadering van (…) .
De consulent gaf –zakelijk weergegeven- de volgende mondelinge toelichting:
Nadat de consulent patiënte had bezocht heeft hij de arts gebeld. De consulent is in dat gesprek niet onvriendelijk geweest. Hij was wel heel duidelijk. Hij was onbevooroordeeld en zijn conclusie stond nog niet vast. Hij belde de arts, omdat de informatie die hij over patiënte had nog niet helemaal volledig was en hij wilde daarover met hem in overleg treden. Dat lukte niet, zoals dat normaliter lukte. Nadat de consulent de arts aan de lijn kreeg, begon hij met de woorden: “Sorry, ik kan geen toestemming geven” en daarop reageerde de arts met een overvloed van woorden. De arts raasde en ging daarbij niet in op de casus. Hij ging in op de functie/rol als SCEN-arts. De consulent had hem uit laten praten en toen vriendelijk gezegd: “Sorry, ik heb mijn woorden misschien verkeerd gekozen”.
De arts praatte maar door en de consulent heeft nog een paar pogingen gedaan om hem duidelijk te maken waar hij hem over wilde spreken, maar dat is hem niet gelukt. Uiteindelijk heeft de consulent hem gezegd dat hij het zal moeten doen met zijn verslag. Dat is het enige dat misschien als onvriendelijk kon worden opgevat.De consulent gaf aan goed te weten wat zijn rol als SCEN-arts is. Die rol is te beoordelen of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan en de arts steun te geven. De consulent wist dat het niet de taak van een SCEN-arts is om de arts toestemming te geven voor het uitvoeren van een euthanasie. Hij heeft daarom ook tegen de arts gezegd dat hij misschien de verkeerde woorden heeft gekozen. De consulent kon ook niet verklaren waardoor patiënte al vanaf haar dertiende jaar pijn in de rug had en dat de rugpijn na zestig jaar ineens ondraaglijk was. Dit was ook een van de redenen dat hij, na het consult, de arts had gebeld. Hij vond dat hij te weinig gegevens had ten aanzien van het ziektebeeld van patiënte om tot een oordeel te kunnen komen. De consulent had, vóór het consult, een summier journaal en een brief van de arts over patiënte ontvangen. Hij had echter geen specialistenbrief ontvangen, die de diagnose van de arts zou kunnen ondersteunen.De brief, gedateerd (…) die een lid van de commissie aan de consulent liet zien ter vergadering, herkende de consulent niet als de brief die hij van de arts had gekregen. De brief die de consulent had ontvangen, was heel kort en bevatte heel weinig informatie.De consulent had nog niets op papier gezet en wilde eerst met de arts praten over wat aan informatie ontbrak.
De consulent benadrukte dat hij zijn positie vervelend vond, omdat hij niet ten nadele van een collega wilde spreken. De consulent vertelde verder dat hij een gesprek van drie kwartier met patiënte had gehad. Patiënte vertelde dat zij al heel lang bij de arts in zijn praktijk kwam, maar dat zij nauwelijks contact met hem had gehad. Zij had lange tijd het idee gehad dat hij tegen euthanasie was. Een paar weken tevoren had zij haar euthanasiewens met de arts besproken en deze had toen gezegd dat hij bereid was de euthanasie uit te voeren. Het gesprek met patiënte ging over haar leven, haar dochter, met wie zij geen contact meer had en over haar zoon. De consulent heeft haar gevraagd of zij weer contact met haar dochter wilde, gelet op haar situatie, maar dat wilde zij niet.
De consulent heeft met patiënte over haar rugpijn gesproken. In de loop van het gesprek bleek het de consulent dat de arts al een datum voor de euthanasie had vastgesteld. De consulent heeft haar toen gezegd dat hij nog niet wist of de euthanasie door kon gaan, omdat voor hem nog niet alles duidelijk was en hij nog met de arts wilde overleggen.
Het was hem duidelijk dat patiënte rugklachten had en dat inzakkingsfracturen door osteoporotische degeneratie van de lumbale wervels en een scoliose in het verleden de oorzaak van haar klachten waren. Vanaf haar dertiende jaar had patiënte al rugklachten. Pas later, na haar bevallingen,waren deze klachten toegenomen. De consulent had nergens uit kunnen opmaken wanneer die klachten precies waren toegenomen.
Patiënte gaf hem duidelijk aan dat haar rugpijn allesoverheersend was. Als zij even uit bed was en naar beneden was geweest, wilde zij weer snel naar bed. Patiënte liet de consulent de medicatie zien die de arts haar ter pijnstilling had voorgeschreven. De consulent was van mening dat dit weinig was. In zijn praktijk als huisarts had hij meerdere vrouwelijke patiënten met soortgelijke rugklachten die goed reageerden op pijnstilling en hij vond dat de arts bij patiënte weinig aan pijnstilling had gedaan.
Patiënte vertelde dat zij ook naar een arts in een rugkliniek was geweest. Zij wist de naam van die arts en die kliniek niet meer. Volgens de consulent was die arts een orthopeed maar hij wist het niet zeker.Uit het gesprek met patiënte concludeerde de consulent dat, als er sprake was van een goede pijnbestrijding, een euthanasie niet nodig zou zijn, omdat er dan bij patiënte ook geen sprake was van ondraaglijk lijden. Patiënte had hem expliciet gezegd dat, wanneer zij geen pijn meer zou hebben, zij geen euthanasie zou willen. De consulent had daarom de arts nog een aantal vragen willen stellen. Hij had van hem nog willen weten wat zijn overwegingen waren om tot euthanasie over te gaan, wat er precies met de rug van patiënte aan de hand was en of patiënte wellicht nog andere klachten had, die aan de euthanasie ten grondslag zouden kunnen liggen. De consulent had namelijk geconstateerd dat patiënte een bolle buik had en wellicht was er nog sprake van andere klachten. Desgevraagd gaf de consulent aan dat hij patiënte daartoe niet zelf heeft onderzocht, omdat hij niet haar behandelend arts was en een collega niet in de weg wilde lopen.
De arts gaf -zakelijk weergegeven- de volgende mondelinge toelichting:
De arts was zeer verontwaardigd door de benadering van de consulent. Dit was al de tweede keer dat hij met SCEN consulenten een verschil van inzicht had over hun taak. In dit geval begon de consulent met te zeggen dat hij geen toestemming gaf. De arts zei toenemend bezorgd te zijn over het functioneren van SCEN artsen. Hij voeg zich af wat de levensvisie is van de SCEN artsen. Het ging in een consultatie helemaal niet om het verlenen van toestemming. De arts bevestigde dat hij samen met patiënte al een datum had vastgesteld voor de uitvoering van de euthanasie voordat de consulent was geweest. De arts was er al van overtuigd dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Als hij niet overtuigd zou zijn geweest, zou hij nooit euthanasie uitvoeren maar als hij wel overtuigd was, zou hij niet weigeren. Het was niet zo dat de arts het bezoek van de consulent als een wassen neus beschouwde. Als de SCEN-arts een zwaarwegend argument had kunnen aandragen om niet tot euthanasie over te gaan, zou dat voor hem beslist een reden zijn om alles opnieuw te overwegen. Zijn beslissing moest een juiste beslissing zijn. Het zou kunnen dat een consulent met iets komt waar de arts niet aan heeft gedacht maar dat is hem in de 20 jaar dat hij euthanasie uitvoert nog nooit gebeurd.De arts was in dit geval benieuwd naar de mening van de consulent. Hij had duidelijk een andere mening over het gebruik van de pijnmedicatie door patiënte. De arts heeft overwogen om een tweede SCEN-arts in te schakelen, maar hij heeft dit om twee redenen niet gedaan. Hij vond het inschakelen van een tweede consulent eerder een zwaktebod van zijn zijde terwijl de geconsulteerde SCEN-arts het eens was met het ondraaglijkheid van het lijden van patiënte. Patiënte had haar hele leven al rugpijn, in ieder geval vanaf haar dertiende jaar. Zij had in haar jeugd in een korset gelegen, dat was vroeger het beleid. Achteraf had een dergelijke behandeling vaak een nadelig effect op langere termijn. Afwijkingen in het bewegingsapparaat in de jeugd hebben consequenties op latere leeftijd.
In (…) vertelde patiënte de arts dat de pijn ondraaglijk was. Toen heeft de arts een röntgenfoto laten maken en daar was op te zien dat er sprake was van inzakking en discopathie en slijtage op verschillende niveaus. Van de röntgenoloog heeft de arts een verslag met zijn bevindingen ontvangen. De arts beschikte niet over een eerder gestelde diagnose. Er waren geen andere medische gegevens voorhanden ten aanzien van de jarenlange rugpijn. De pijn die patiënte leed was al die jaren hetzelfde van aard en de arts wist niet of de pijn in haar jeugd en de jaren daarna anders was dan de pijn die zij leed sinds (…) . Zij bezocht de arts overigens weinig. Patiënte heeft de arts voor het eerst bezocht in 1998. Tijdens het gesprek dat zij toen voerden, heeft patiënte het idee gekregen dat de arts tegen euthanasie zou zijn. De arts kan zich de inhoud van dat gesprek helemaal niet herinneren. Hij was hierover ook zeer verbaasd toen zij in vele jaren later over euthanasie begon, want de arts is altijd een voorstander geweest van euthanasie. Toen heeft hij patiënte dan ook gezegd dat zij hem verkeerd had begrepen. De arts had de overtuiging dat patiënte al jaren een euthanasiewens had. Hij had ook hierover met haar zoon gesproken die bevestigde dat zin moeder al lang over de mogelijkheid van euthanasie nadacht. Achteraf meent de arts dat patiënte er al sinds 1998 mee bezig was omdat zij dit toen met hem heeft besproken. De arts heeft ruime ervaring met pijnteams. Volgens de arts heeft het alleen zin om patiënten te verwijzen naar een pijnteam als zij last hebben van radiculaire pijn. Bot- en bandenpijn kunnen door een huisarts bestreden worden en daar kan een pijnteam geen andere mogelijkheden voor bieden. Huisartsen hebben met deze laatste aandoeningen veel te maken. De arts heeft ook geen aanwijzingen gehad voor andere pathologie zoals ovariumpathologie of botmetastasen; het was een bewegingsafhankelijke pijn en naar zijn idee kon er geen andere reden voor de pijn zijn dan ingezakte wervels. De pijn in (…) was dezelfde als in (…) . Zij had al die jaren doorgesukkeld omdat patiënte dacht dat de arts geen euthanasie wilde uitvoeren. De arts had geen reden om te denken aan andere pathologie dan rugklachten. Er was geen reden om andere oorzaken aan te nemen. Patiënte heeft ook nog een manueel therapeut in Den Haag bezocht. De arts zei deze inbreng niet serieus te nemen en patiënte was ook op eigen initiatief naar deze therapeut gegaan. Deze therapeut heeft hem wel gebeld en hij heeft hem gezegd dat hij patiënte niet kon helpen. Patiënte had afwijkingen op verschillende niveaus en het had geen zin haar door te sturen naar een orthopeed of pijnspecialist en de arts deelde die mening. De arts heeft overwogen patiënte morfine te geven maar dit was riskant omdat zij alleen woonde. Patiënte wilde euthanasie en de arts wilde haar ook niet op een ander spoor zetten. De arts gaf desgevraagd aan te hebben overwogen of er sprake zou zijn van psychische klachten bij patiënte maar naar zijn idee was er geen grote psychische problematiek. De arts verwees patiënte voor een opname naar (…) om een situatie van rust te creëren. Patiënte was thuis gevallen als gevolg van morfine. Haar euthanasiewens bleef echter onveranderd bestaan. Een verzoek om euthanasie zag de arts niet als een bevel van een patiënt. Een verzoek moest voor hem invoelbaar en reëel zijn. Zijn ervaring die hij heeft opgedaan in twintig jaar was dat wanneer een patiënt een euthanasiewens uit die niet reëel zou zijn, er uiteindelijk geen euthanasie plaatsvond omdat patiënt zich bedacht. “Als je ingaat op een euthanasiewens weet je dan ook snel of de wens reëel is of niet”. Gezien de pijn die patiënte leed was haar wens voor de arts invoelbaar. Artsen van een pijnpoli “konden niets meer voor haar doen om het ondraaglijke lijden te verlichten”. Patiënte had een lastig leven gehad. Zij was al jaren gescheiden en was nog steeds boos op haar ex. Toch was zij niet depressief.
De arts heeft na haar overlijden met een zus gesproken en deze gaf aan dat patiënte haar hele leven had geknokt tegen de pijn.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De commissie overweegt of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar in de medische ethiek geldende normen aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte.
De commissie heeft zich vervolgens afgevraagd of de arts tot de overtuiging kon komen dat het lijden voor patiënte uitzichtloos en ondraaglijk was, mede gezien hetgeen de consulent in zijn verslag hierover heeft geschreven en tijdens het gesprek met de commissie heeft gezegd. Dat het lijden ondraaglijk was voor patiënte is zowel door de arts als de consulent voldoende duidelijk gemaakt. De commissie is dan ook tot de overtuiging gekomen dat aan dit deel van de zorgvuldigheidseis is voldaan.
Met betrekking tot de uitzichtloosheid van het lijden overweegt de commissie als volgt:
Het lijden van de patiënt wordt als uitzichtloos beschouwd als ieder reëel behandelingsperspectief ontbreekt. De ziekte of aandoening die het lijden veroorzaakt is niet te genezen en er is ook geen reëel uitzicht op een verzachting van de symptomen.
Van een “reëel uitzicht” is alleen sprake als er een redelijke verhouding bestaat tussen de verbetering die door een (palliatieve) behandeling bereikt kan worden en de belasting die deze (palliatieve) behandeling voor patiënt met zich mee brengt.
De commissie is in dit geval niet overtuigd van de uitzichtloosheid van het lijden en wel om de volgende redenen.Patiënte kwam in 1998 in de praktijk van de arts met rugpijn maar in die tijd werd geen nadere diagnose gesteld. Patiënte zou al vanaf haar dertiende jaar rugpijn hebben maar een mogelijke oorzaak van de pijn toen was de arts niet bekend. De arts erkent dat hij niet beschikt over een eerder gestelde diagnose, noch zijn er andere medische gegevens voorhanden ten aanzien van de jarenlange rugpijn. Patiënte bezocht de arts niet frequent. Weliswaar heeft de arts in (..) en (…) röntgenfoto’s van de lumbale wervelkolom laten maken, waarbij op de laatste foto progressieve inzakkingen van de derde en vierde lumbale wervels te zien waren evenals discopathie en spondylose op alle niveaus maar de arts kon niet bevestigen dat de pijn waaraan patiënte de laatste jaren leed dezelfde was waaraan zij altijd had geleden. Gezien de uitkomst van dit röntgenonderzoek had het volgens de arts geen zin patiënte te verwijzen naar een pijnteam omdat dit alleen zinvol is als zij last zou hebben van radiculaire pijn en dat was bij patiënte niet het geval. Ook heeft de arts patiënte niet verwezen naar een orthopeed. Het is voor de commissie (en ook voor de arts) niet duidelijk of de in (…) gestelde diagnose de rugpijn afdoende verklaart, temeer daar die al sinds de jeugdjaren van patiënte bestond. Nu verdergaande diagnose ontbreekt, is het moeilijk vast te stellen of een behandeling al dan niet mogelijk was en de commissie is er dan ook niet van overtuigd dat er sprake was van een onbehandelbare ondraaglijke situatie. Patiënte had alleen fentanylpleisters van maximaal 50 microgram gekregen aangevuld met oxycodon en Lyrica. Ook had zij enige tijd Amitriptyline gebruikt. Daarbij komt dat ook volgens de consulent de pijnbestrijding niet volledig uitgeprobeerd en toegepast was. De consulent vond de medicatie die de arts aan patiënte had voorgeschreven ter pijnstilling te weinig, mede gezien zijn eigen ervaringen met deze patiënten. Van belang is bovendien dat patiënte tegen de consulent heeft gezegd dat zij geen euthanasie zou willen indien de pijn te behandelen zou zijn.
Het voorgaande leidt tevens tot de conclusie dat de arts niet tot de overtuiging heeft kunnen komen dat er voor de situatie waarin patiënte zich bevond geen andere reële oplossing was.
Omdat niet onomstotelijk is vast komen te staan dat patiëntes klachten het gevolg waren van osteoporotische afwijkingen, zeker gezien in het licht van al meer dan zestig jaar bestaande rugklachten, vindt de commissie dat patiënte op zijn minst naar een multidisciplinair pijnteam of orthopeed verwezen had moeten worden ter nadere diagnostiek en/of behandeling. Ook wanneer de osteoporose de enige oorzaak van de pijn zou zijn geweest, zijn nog niet alle palliatieve mogelijkheden ten volle benut. Navraag bij een pijnteam van een academisch ziekenhuis leerde de commissie dat pijnklachten van een dergelijke aard ook als ze niet radiculair van oorsprong zijn vaak goed te behandelen zijn. Nu de diagnose niet duidelijk was en er wellicht nog palliatieve mogelijkheden waren, komt de commissie tot het oordeel dat het lijden van patiënte op het moment dat de euthanasie werd uitgevoerd wel ondraaglijk voor haar was maar (nog) niet uitzichtloos.
De commissie kan ook niet vaststellen dat de arts patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten nu de oorzaak van het ondraaglijk lijden niet duidelijk was en er mogelijk nog opties waren om het lijden te verlichten.
Met betrekking tot de consultatie overweegt de commissie als volgt:
Een van de wettelijke zorgvuldigheidseisen waaraan voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van euthanasie of hulp bij zelfdoding moet worden voldaan is dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd. Een dergelijke consultatie is bedoeld om de kwaliteit van de besluitvorming in dergelijke complexe situaties te bevorderen en wordt als onontbeerlijk gezien voor een zorgvuldige uitvoering. De consulent ziet en spreekt de patiënt om te beoordelen of de eigen arts niets over het hoofd heeft gezien in het kader van de zorgvuldigheidseisen. Het gaat om een formele raadpleging van een tweede arts met een gerichte vraagstelling en een toetsend karakter. De commissie verstaat onder raadplegen het kennisnemen van de bevindingen van de consulent en het meewegen van deze bevindingen in het kader van de beoordeling van het verzoek van patiënt. Deze bevindingen zijn gebaseerd op het gesprek dat de consulent met patiënt heeft gevoerd. De arts heeft in dit geval één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. Strikt formeel heeft de arts aan de consultatie-eis voldaan. In die zin moet derhalve worden geoordeeld dat hij heeft gehandeld overeenkomstig deze zorgvuldigheidseis. De commissie merkt evenwel op dat door de houding van de arts het niet is gekomen tot een inhoudelijke discussie tussen de consulent en hem over het ziektebeeld van patiënte en de mogelijke opties om haar lijden te verlichten. De arts heeft in het geheel niet het oordeel van de consulent laten meewegen bij zijn besluitvorming. Zijn besluit stond al vast, de datum van de euthanasie was al vastgelegd. In feite heeft de arts daarmee de consultatie-eis van zijn zin en bedoeling ontdaan. De commissie rekent dit de arts ernstig aan. Samenvattend komt de commissie tot de slotsom dat de arts niet heeft gehandeld overeenkomstig de hierboven genoemde wettelijke zorgvuldigheidseisen.
De arts heeft de levensbeëindiging medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.