Oordeel 2024-006, onzorgvuldig, huisarts, duo-euthanasie, combinatie van aandoeningen, raadplegen onafhankelijke arts.

De arts heeft niet ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e, Wtl.

Deze patiënte wilde gelijktijdig met haar echtgenoot overlijden. Wanneer daarvan sprake is wordt dit duo-euthanasie genoemd. In zulke gevallen is het van belang dat de arts voor beide patiënten een andere (SCEN-)consulent consulteert. Dit is nodig om te waarborgen dat beide verzoeken om euthanasie afzonderlijk worden beoordeeld. In deze euthanasiemelding raadpleegde de arts voor beide patiënten dezelfde (SCEN-)consulent. Deze (SCEN-)consulent had de echtgenoot van patiënte een week eerder bezocht en toen had hij ook al met deze patiënte gesproken. De commissie was van oordeel dat de (SCEN-)consulent hierdoor niet meer onafhankelijk het euthanasieverzoek van deze patiënte kon beoordelen. De arts heeft daardoor niet voldaan aan de zorgvuldigheidseis inzake het raadplegen van tenminste één andere, onafhankelijke arts.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van tussen 90-100 jaar, was sprake van osteoporose, poly-artrose, multipele wervelinzakkingen, toenemende lang bestaande gegeneraliseerde allodynie en nierfalen.

Patiënte leed aan de hevige pijn als gevolg van haar aandoeningen. Door de osteoporose had ze pijn in haar ribben en onderrug, die uitstraalde naar haar benen. Behandelingen tegen de pijn werkten niet of waren niet mogelijk door de slechte nierfunctie van patiënte. Patiënte hield de pijn niet meer vol en was bang voor een verdere toename ervan. Daarnaast leed zij aan het verlies van haar autonomie en het gebrek aan perspectief op verbetering. Zij wilde absoluut niet verder aftakelen en zorgafhankelijk worden.

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Patiënte had haar euthanasieverklaring elf jaar voor het overlijden opgesteld. Zes maanden voor het overlijden sprak zij met een collega van de arts over haar concrete euthanasiewens. De arts heeft patiënte hierop bezocht en met haar over de euthanasiewens gesproken. In de maanden die volgden, persisteerde patiënte in haar euthanasiewens. De pijn van patiënte nam toe tot op een punt waarop het voor patiënte ondraaglijk was. De echtgenoot van patiënte had eveneens een euthanasiewens. Patiënte wilde gelijktijdig met haar echtgenoot, die eveneens ernstig ziek was, overlijden. Patiënte bleef volhouden, omdat zij haar echtgenoot niet alleen achter wilde laten. Door de snelle achteruitgang en de actuele euthanasiewens van haar echtgenoot, was er voor patiënte geen reden nog langer tegen de pijn te vechten. Anderhalve maand voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.

De arts raadpleegde een consulent. De consulent bezocht patiënte tweemaal. Tijdens het eerste consult sprak de consulent met de echtgenoot van patiënte en was patiënte op de achtergrond aanwezig. De consulent kon patiënte op dat moment niet beoordelen, omdat hij nog niet over haar medische gegevens beschikte. De consulent bezocht patiënte hierna twee weken voor het overlijden nogmaals.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In de onderhavige melding is sprake van een patiënt die tegelijkertijd met haar echtgenoot verzocht om euthanasie. In deze gevallen dient voor beide echtelieden afzonderlijk een onafhankelijke arts geraadpleegd te worden die een schriftelijk oordeel geeft over de zorgvuldigheidseisen a t/m d. Dat is in deze melding niet gebeurd. Om die reden zal de commissie dan ook nader overwegen met betrekking tot de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste één onafhankelijke arts (artikel 2, eerste lid onder e, Wtl).

Daarnaast waren er bij de arts twijfels gerezen over de consistentie van het euthanasieverzoek van patiënte. Om deze reden heeft de commissie stilgestaan bij de vraag of er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek (artikel 2, eerste lid onder a, Wtl).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en de mondelinge toelichting, voor zover relevant, overweegt de commissie als volgt. 

 Vrijwillig en weloverwogen verzoek
In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen en indien op beide verzoeken wordt ingegaan, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet oneigenlijk is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan (zie EuthanasieCode 2022, pagina 33).

Overwegingen van de commissie
Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de melding, heeft de commissie aan de arts enkele vragen voorgelegd en heeft de commissie de arts en de consulent uitgenodigd tot het geven van een mondelinge toelichting tijdens de commissievergadering. De arts verklaarde tijdens de mondelinge toelichting dat beide echtelieden zes maanden voor het overlijden het euthanasieverzoek bij de arts naar voren brachten. Het was de arts duidelijk dat de echtgenoot van patiënte aan de zorgvuldigheidseisen voldeed, maar voor het verzoek van patiënte had zij meer tijd nodig om zich ervan te overtuigen dat ook dit verzoek aan de zorgvuldigheidseisen voldeed. De arts sprak beide echtelieden apart. De arts constateerde dat tijdens het gesprek onder vier ogen patiënte zich anders presenteerde. Pas in afwezigheid van haar echtgenoot werd de ernst van de fysieke toestand van patiënte de arts duidelijk. Patiënte liet op dat moment namelijk pas echt zien hoe zij leed. Patiënte wilde echter de zomer nog afwachten en haar echtgenoot gaf aan samen met patiënte te willen overlijden. Ongeveer anderhalve maand voor het overlijden werd het euthanasieverzoek van beiden actueel.

De arts besprak met de consulent haar aanvankelijke twijfels omdat ze zich afvroeg of de consulent in één gesprek overtuigd zou kunnen raken dat het verzoek van patiënte voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. De consulent werd hierdoor door de arts nadrukkelijk gevraagd aandacht te besteden aan de consistentie van het euthanasieverzoek van patiënte.

De consulent gaf tijdens de mondelinge toelichting aan dat beide echtelieden in de woonkamer aanwezig waren tijdens de consultatie. De echtgenoot van patiënte was door zijn immobiliteit aanwezig gedurende het gesprek dat de consulent met patiënte voerde.

De commissie constateert dat de arts patiënte alleen sprak zonder aanwezigheid van haar echtgenoot. Patiënte hield het leven voorheen nog vol, omdat zij haar echtgenoot niet alleen achter wilde laten. Nu hij echter ook een euthanasiewens had, wilde patiënte niet meer verder. Patiënte kon niet verder leven met de pijn en was bang voor verdere toename hiervan. De arts was, nadat zij tijd had genomen om het euthanasieverzoek van patiënte zorgvuldig te exploreren, overtuigd dat patiënte voldeed aan de zorgvuldigheidseisen.

De commissie merkt op dat de arts de consulent heeft geraadpleegd met het verzoek extra aandacht te besteden aan de consistentie van het verzoek. De consulent achtte patiënte compos mentis en oordeelde dat patiënte de consequenties van haar keuze goed kon overzien en onder woorden kon brengen. De consulent toetste de consistentie van het verzoek van patiënte en concludeerde dat haar euthanasiewens consistent was. De consulent was overtuigd dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

Oordeel van de commissie
Gelet op het bovenstaande kon de arts naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs tot de overtuiging komen dat bij patiënte sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De commissie betrekt hierbij in haar overwegingen dat de arts uitgebreid heeft gereflecteerd op haar handelen door haar twijfels met de consulent te bespreken. De arts heeft daarbij op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat deze twijfels voortkwamen uit het schijngedrag dat patiënte vertoonde en dat zij zich anders presenteerde onder vier ogen. Tevens neemt de commissie hierbij in aanmerking dat de arts in haar conclusie werd bevestigd door de consulent.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd
De arts behoort voorafgaand aan het uitvoeren van de euthanasie tenminste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die de patiënt ziet en beoordeelt of is voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen a tot en met d (zie EuthanasieCode 2022, pagina 30). De wet spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Daarom is het van belang dat de consulent en de arts in hun verslagen ingaan op hun onderlinge relatie en dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de patiënt (zie EuthanasieCode 2022, pagina 32).

Soms komt het voor dat twee partners tegelijkertijd een euthanasieverzoek doen. Als artsen daaraan tegemoetkomen, noemt men dit ‘duo-euthanasie’. De commissies verwachten dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadplegen. Dit is nodig om te waarborgen dat beide verzoeken om euthanasie afzonderlijk worden beoordeeld. Een afzonderlijke beoordeling borgt een onafhankelijke beoordeling. De consulent kan niet onafhankelijk worden beschouwd ten opzichte van een patiënt als er druk kan ontstaan om het verzoek van de patiënt te beoordelen in overeenstemming met de beoordeling van het verzoek van de partner.

Beide consulenten moeten zich er tevens van vergewissen, dat er geen druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner (zie EuthanasieCode 2022, pagina 33).

Overwegingen van de commissie
Na eerste bestudering van de stukken was het de commissie opgevallen dat voor beide echtelieden slechts één consulent was geraadpleegd. De commissie had daarom enkele vragen en nodigde de arts en de consulent uit voor een mondelinge toelichting.

De arts gaf tijdens de mondelinge toelichting aan dat zij tijdens het eerste telefoongesprek met de consulent kenbaar had gemaakt dat er sprake was van een duo-euthanasie en dat beide patiënten beoordeeld dienden te worden. Zowel de arts als de consulent waren niet op de hoogte van de tekst uit de EuthanasieCode 2022 dat in geval van een duo-euthanasie voor beide echtelieden een afzonderlijke consulent dient te worden geraadpleegd. Door een mogelijk administratieve fout had de consulent echter geen gegevens van patiënte en kon hij op dat moment niet toetsen of patiënte voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Met deze reden is de consulent een week later teruggekomen om patiënte te beoordelen.

Oordeel van de commissie
De commissie constateert dat de EuthanasieCode 2022 op dit punt helder is en van de arts wordt verwacht dat zij voor ieder van de echtelieden een andere consulent raadpleegt. Hoewel de commissie geen reden heeft om te twijfelen aan de beste bedoelingen en de integriteit van de consulent, is de commissie van oordeel dat deze werkwijze niet conform de in de EuthanasieCode 2022 gestelde norm is. Nadat de consulent de week voordien de echtgenoot van patiënte heeft bezocht in het kader van zijn euthanasieverzoek, had voor de beoordeling van het verzoek van patiënte een andere consulent ingeschakeld moeten worden.

Hierbij neemt de commissie het volgende in aanmerking. De consulent had patiënte al gesproken toen hij het consultatieve gesprek voerde met haar echtgenoot, met wiens euthanasiewens hij kon instemmen. Nadien was de consulent mogelijk al beïnvloed in zijn beoordeling, waardoor hij in het tweede gesprek, dat hij wel met patiënte voerde, niet meer vrij en onpartijdig kon oordelen dat niet werd voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Hij heeft hierbij immers al een indruk kunnen vormen over de persoonlijke situatie van patiënte en haar beweegredenen tot euthanasie, die gedeeltelijk gekoppeld waren aan het verzoek van haar echtgenoot. Nu de consulent eveneens de echtgenoot van patiënte reeds had beoordeeld, kan er niet worden gesteld dat sprake was van een afzonderlijke beoordeling ten aanzien van patiënte. De consulent erkende ook zelf tijdens de mondelinge toelichting dat hij eigenlijk niet meer onafhankelijk was ten opzichte van patiënte ten tijde van de beoordeling van haar euthanasieverzoek.

Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dan ook dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseis van artikel 2, eerste lid onder e, Wtl, heeft gehandeld. Patiënte had moeten worden gezien door een andere consulent dan degene die haar echtgenoot bezocht ter beoordeling van diens verzoek en de arts heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd waarom van dit vereiste afgeweken had mogen worden.

Ten slotte merkt de commissie op dat zij niet twijfelt aan de goede intenties en de integriteit van de arts en de consulent. De arts heeft zich tijdens de mondelinge toelichting transparant en toetsbaar opgesteld. Het is de commissie duidelijk geworden dat de arts zeer betrokken was bij beide patiënten. De commissie waardeert dat de arts heeft gereflecteerd op haar handelen en lering uit de situatie heeft getrokken. De commissie waardeert ook de transparantie en reflectie van de consulent. Hoewel de commissie diens beoordeling niet kan beschouwen als onafhankelijk, geven de inhoud van het SCEN-verslag en de mondelinge toelichting van arts en consulent geen aanleiding tot twijfel bij de overige zorgvuldigheidseisen.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts niet heeft voldaan aan het vereiste van het raadplegen van ten minste één andere, onafhankelijke arts, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.

Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat wel aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij patiënte. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseis bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e, Wtl.

De arts heeft wel gehandeld overeenkomstig de overige zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.