Oordeel 2022-001, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Kort na het uiten van haar euthanasieverzoek overleed plotseling een kind, nadat eerder andere familieleden waren overleden. De arts heeft zich er van vergewist of de verlieservaringen en daarmee gepaard gaande rouw niet de grondslag van het lijden vormden. Zowel de arts als de consulent, tevens psychiater, stelde vast dat dit niet zo was. Wel hebben deze ervaringen het lijden van de vrouw vergroot.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar, leed sinds geruime tijd voor het overlijden aan diverse aandoeningen. Zo was er sprake van een status na een doorgemaakt CVA, diabetes mellitus type II, osteoporose en diabetische retinopathie met maculadegeneratie. De vrouw had na een heupfractuur een heupprothese gekregen maar was sindsdien zeer beperkt in haar mobiliteit. Daarnaast viel de vrouw regelmatig met bijkomende verwondingen tot gevolg. Aan een val op haar rechterarm hield zij een blijvende bewegingsbeperking over. Sinds enkele jaren voor het overlijden verbleef de vrouw in een verpleeghuis.
Door de combinatie van haar aandoeningen werd de vrouw zeer beperkt in haar mobiliteit en uiteindelijk raakte zij rolstoelgebonden. Zij zag erg slecht, had regelmatig pijn in haar lichaam, had weinig kracht en moeite met de coördinatie van haar armen en handen. De vrouw was volledig zorgafhankelijk geworden en moest voor alles met een tillift verplaatst worden. Zij kon de activiteiten die haar voorheen afleiding en plezier gaven niet meer uitoefenen. De vrouw leed onder de zinloosheid van haar situatie en het gebrek aan perspectief. Dit gevoel werd versterkt door de meerdere verlieservaringen die de vrouw binnen de drie jaar voor haar eigen overlijden had meegemaakt.
De vrouw verzocht de arts circa vier maanden voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Binnen twee weken na dit verzoek overleed plotseling haar kind. Gelet hierop en gezien de eerdere verlieservaringen binnen haar gezin had de arts stilgestaan bij de vraag of het verzoek voortkwam uit rouw. Hij stelde vast dat de vrouw reeds voor het overlijden van haar kind haar verzoek had geuit. De vrouw persisteerde ook na het recente overlijden van haar kind in haar verzoek, maar wilde wel eerst in alle rust afscheid nemen en alle praktische zaken hieromtrent geregeld hebben. De arts concludeerde vervolgens dat de verschillende verlieservaringen het lijden van de vrouw weliswaar hadden vergroot, maar de grondslag van haar verzoek werd bepaald door de somatische aandoeningen en de daarmee gepaard gaande fysieke achteruitgang.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent. Zij stelde vast dat de stemming van de vrouw wat somber was, maar vond dit passend bij haar situatie. Er was geen sprake van een depressie. Ook de consulent constateerde dat het verlies van haar naasten het lijden van de vrouw heeft doen toenemen, maar beschreef dat het lijden werd bepaald door haar lichamelijke aandoeningen. Zij concludeerde dan ook dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.