Oordeel 2018-11, zorgvuldig, medisch specialist, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Concreet verzoek aanvankelijk ingetrokken
Patiënte kwam tweemaal terug op haar verzoek waarna de uitvoering werd uitgesteld. Er werd een time-out van twee maanden ingesteld. Na de ingestelde time-out had patiënte een concreet verzoek, bleef zij bij haar wens en werd de euthanasie uitgevoerd.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, werd een jaar voor het overlijden, na een periode van cognitieve klachten, de ziekte van Alzheimer vastgesteld. De ziekte uitte zich voornamelijk door snel progressieve agnosie, apraxie en desoriëntatie. De toestand van patiënte ging steeds verder achteruit. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. Het lijden van patiënte bestond uit progressief cognitief en lichamelijk functieverlies. Patiënte kon vrijwel niet meer zelfstandig lopen en was voor eenvoudige handelingen toenemend afhankelijk van de zorg van anderen. Ook had zij bij iedere transfer hulp nodig. Zij was niet meer in staat om haar hobby's uit te voeren en zij had moeite met het voeren van gesprekken, omdat zij dan gauw in de war raakte. Patiënte had het gevoel haar grip op de realiteit te verliezen.
Zij leed onder de wetenschap dat er alleen maar verslechtering in het verschiet lag. Patiënte wilde verdere aftakeling niet meemaken en waardig sterven. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.
Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met haar huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts wilde wegens ethische bezwaren geen uitvoering aan het verzoek van patiënte geven, maar begeleidde haar wel verder in het ziekteproces.
Via gezamenlijke vrienden werd de arts ongeveer negen maanden voor het overlijden gevraagd om een gesprek te voeren met patiënte, die hem tot dan toe onbekend was. De arts heeft driemaal met patiënte gesproken over euthanasie, voordat zij zich bij de SLK had aangemeld. Ongeveer vijf maanden voor het overlijden meldde patiënte zich aan bij de SLK en de arts, die zij eerder had gesproken, nam de begeleiding over het euthanasietraject. De arts heeft negenmaal met patiënte over haar verzoek gesproken.
Het eerste SLK-bezoek vond vijf maanden voor het overlijden plaats en daarbij heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.
Drie maanden voor het overlijden gaf patiënte vlak voor de uitvoering van de levensbeëindiging aan dat zij twijfels had omtrent haar verzoek en zij stelde haar verzoek uit. Enkele dagen daarna liet patiënte weten dat zij nog steeds twijfels had omtrent haar verzoek, omdat zij haar familie nog niet achter wilde laten. In overleg werd besloten om het verzoek on hold te zetten.
Een maand voor het overlijden liet patiënte, via haar huisarts, weten dat haar verzoek weer actueel was geworden, omdat haar situatie erg was verslechterd. De arts heeft nadien nog driemaal met patiënte over haar verzoek gesproken. Tijdens ieder bezoek herhaalde patiënte haar euthanasiewens tegenover de arts.
Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijke geriater circa vijf maanden voor het overlijden onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënte. Volgens de onafhankelijke geriater had patiënte een persisterend verzoek en was zij verbaal in staat om haar verzoek goed onder woorden te brengen. Er was sprake van een invoelbare lijdensdruk, zonder tekenen van een depressie. De arts twijfelde niet aan de wilsbekwaamheid van patiënte. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde twee onafhankelijke SCEN-artsen als consulenten.
De eerste consulent bezocht patiënte tweemaal. De eerste maal bezocht de eerste consulent patiënte ongeveer vijf maanden voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De eerste consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Zij achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. In haar eerste verslag kwam de eerste consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Patiënte heeft de uitvoering van haar verzoek nadien uitgesteld, omdat zij twijfelde over haar euthanasiewens.
De eerste consulent bezocht patiënte daarom ongeveer drie maanden voor het overlijden voor de tweede maal nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd over de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek. De consulent gaf in haar tweede consultatieverslag een samenvatting van de ontwikkeling van het ziekteproces sinds haar eerste bezoek. De situatie van patiënte was verslechterd ten opzichte van het eerste consultatiebezoek. Zij achtte patiënte nog steeds wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.
In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte wederom tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Nadien begon patiënte opnieuw te twijfelen aan haar verzoek. Na de time-out van twee maanden kreeg de arts van de huisarts bericht dat patiënte nu geen enkele twijfel meer had en de euthanasie daadwerkelijk wenste. De arts heeft de eerste consulent benaderd voor de consultatie, maar deze was niet beschikbaar. Daarop raadpleegde de arts een tweede consulent.
De tweede consulent bezocht patiënte ruim een week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De tweede consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Patiënte kon de tweede consulent ervan overtuigen dat zij geen twijfels meer had over haar euthanasiewens. De tweede consulent was overtuigd van de wilsbekwaamheid van patiënte.
In haar verslag kwam de tweede consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd door middel van intraveneuze toediening van 2000mg thiopental. Omdat het infuus gedislokeerd was, raakte patiënte niet in coma. De arts heeft toen een nieuw infuus ingebracht. Hij heeft opnieuw 2000 mg thiopental toegediend, waarna patiënte in coma raakte, gevolgd door 150 mg rocuronium. Wegens lang persisterende hartactie heeft de arts opnieuw 150 mg rocuronium toegediend, waarna patiënte overleed.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt in deze casus het volgende. De commissie overweegt dat bij patiënten met dementie van de arts wordt gevraagd extra behoedzaamheid te betrachten, in het bijzonder betreffende de wettelijke zorgvuldigheidseisen inzake de wilsbekwaamheid en het ondraaglijk lijden. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts in de onderhavige casus deze extra behoedzaamheid betracht. De arts heeft uitgebreid de tijd genomen bij de begeleiding van patiënte. Hij heeft telkens, bij aarzelingen van patiënte over het uitvoeren van de levensbeëindiging, de regie bij patiënte gelaten.
Zelfs op het moment dat al een infuus was ingebracht om de euthanatica toe te dienen, heeft hij de procedure op verzoek van patiënte gestaakt. De procedure werd ook twee maanden on hold gezet om patiënte tijd te geven haar verzoek goed te overwegen. Dit getuigt volgens de commissie van de gewenste behoedzaamheid. Toen de situatie van patiënte was verslechterd en zij opnieuw een concreet verzoek uitte, heeft de arts patiënt nog driemaal bezocht.
De arts heeft ook steeds, wanneer het leek dat patiënte een concreet verzoek uitte, een SCEN- consulent ingeschakeld. Toen patiënte uiteindelijk geen twijfels meer had, heeft de arts de levensbeëindiging uitgevoerd.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.