Oordeel 2020-96, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, onafhankelijke arts geraadpleegd, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Hulp bij zelfdoding bij patiënte met COPD GOLD III met terugkerende luchtweginfecties.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, was reeds jaren bekend met COPD. Uiteindelijk werd COPD GOLD III vastgesteld met terugkerende luchtweginfecties. Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid, krachtsverlies en uitputting. De vrouw was de hele dag benauwd en na de geringste inspanning kortademig en volledig uitgeput. Uiteindelijk was zij zelfstandig tot niets meer in staat; zelfs rechtop in bed gaan zitten ging niet meer. Ook ontbrak het de vrouw aan energie om nog behoorlijk te kunnen eten, waardoor zij sterk vermagerde en verder verzwakte. De vrouw was aan bank en bed gekluisterd geraakt en had geen energie meer om haar hobby’s als puzzelen of lezen uit te oefenen. Zij gaf aan ‘volledig op te zijn’.
De vrouw leed onder de leegte van haar bestaan, het gebrek aan perspectief en de reële angst om te stikken tijdens een hoestbui. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk. De vrouw werd medicamenteus maximaal behandeld. Zij weigerde het gebruik van extra zuurstof omdat dit haar leven alleen maar zou rekken, hetgeen zij onder deze omstandigheden niet meer wilde. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De vrouw had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw drieënhalve week voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.