Oordeel 2020-122, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, onafhankelijke arts geraadpleegd
Na het eerste bezoek van de consulent heeft patiënt nog gewacht tot de uitvoering van zijn verzoek omdat hij nog enkele weken met zijn naasten wilde doorbrengen. Vanwege de verstreken tijd bezocht de consulent de man opnieuw en stelde vast dat nog altijd aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.
Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar oud, werd drieënhalf jaar voor het overlijden Ideopatische Pulmonale Longfibrose vastgesteld. De man had enkele medicamenteuze behandelingen ondergaan, zonder het gewenste resultaat. Mede hierdoor had hij weinig vertrouwen in de reguliere geneeskunde. De man deed ademhalings- en spierversterkende oefeningen en probeerde tal van alternatieve geneeswijzen. De man hield de saturatie met een metertje in de gaten en paste daar zijn tempo en activiteiten op aan. Enkele maanden voor het overlijden verslechterde de situatie van de man echter snel. Genezing was niet mogelijk.
Het lijden van de man bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid en uitputting. Hij was na de geringste inspanning ernstig benauwd en verwoordde het zelf ‘alsof hij door een rietje moest ademen’. De man moest zeer regelmatig hoesten wat hem veel pijn deed aan zijn ribben en hem tevens ontzettend vermoeide. Hij was zeer ernstig vermagerd, waardoor hij verder verzwakte. De man leed onder het toenemend verlies van zelfstandigheid en de wetenschap dat zijn situatie alleen maar verder zou verslechteren. Hij had de reële angst om te stikken en dat wilde hij niet meemaken. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk.
De man had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Hoewel sprake was van een goede relatie kon de huisarts niet tot uitvoering overgaan, omdat hij de casus vanwege de ideologische opstelling van de man te complex vond. Hierop wendde de man zich ruim drie jaar voor het overlijden tot Expertisecentrum Euthanasie (EE). Tijdens de eerste twee bezoeken van de arts, eenentwintig respectievelijk twintig maanden voor het overlijden, werd informatief gesproken over euthanasie en werd afgesproken dat de man weer contact zou opnemen met de arts zodra zijn euthanasiewens actueel zou worden. De arts bezocht de man ongeveer drie maanden voor het overlijden opnieuw en hoewel de man voelde dat zijn situatie steeds verder verslechterde was zijn verzoek nog niet actueel.
Tijdens een telefonisch contact circa elf weken voor het overlijden verzocht de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Hierop raadpleegde de arts een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man twee maanden voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De man wilde nog een naaste zien die uit het buitenland moest komen en hij wilde nog enkele waardevolle weken met zijn naasten doorbrengen. Vanwege de verstreken tijd na zijn eerste bezoek bezocht de consulent de man tien dagen voor het overlijden opnieuw en stelde vast dat nog altijd aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. De arts had in deze periode nog enkele keren telefonisch met de man gesproken en zij bezocht hem een week voor het overlijden wederom.
De arts stelde vast dat de man volledige op de hoogte was van zijn situatie. Deze situatie zorgde weliswaar voor een bedrukte stemming, maar de arts concludeerde dat geen sprake was van een depressie. Zij achtte de man wilsbekwaam terzake. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
De arts heeft een onafhankelijke SCEN-arts als consulent geraadpleegd die de man tweemaal heeft bezocht en concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.