Oordeel 2019-24, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Slecht zien, slecht horen en verminderde mobiliteit

Het lijden van patiënte kwam voort uit een stapeling van ouderdomsaandoeningen, waaronder slecht zien, slecht horen en verminderde mobiliteit. De optelsom van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten, in het licht van de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van patiënte, maakte het lijden voor patiënt ondraaglijk en uitzichtloos.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw ouder dan 90 jaar, had al meerdere jaren last van incontinentie voor urine en vaginale klachten. Voorts was zij beperkt mobiel. Sinds vijf jaar voor het overlijden had zij tinnitus, terwijl zij ook hardhorend was. Ten gevolge van maculadegeneratie was haar visus zeer beperkt, zij was nagenoeg blind. Een tweetal CVA’s, respectievelijk acht en twee jaar voor het overlijden, hadden tot gevolg gehad dat zij moeilijk sprak. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit de beperking van haar mobiliteit, zij kon niet meer naar buiten, terwijl zij dat juist heel prettig vond. Er was sprake van valgevaar en enige weken voor het overlijden was patiënte daadwerkelijk meerdere keren gevallen. Haar hobby’s kon zij niet meer uitoefenen door haar beperkte gezichtsvermogen. Zij leed onder de zinloosheid van haar bestaan vanwege haar zintuiglijke beperkingen. Ten gevolge van haar visus-, spraak- en gehoorklachten raakte zij steeds meer in een sociaal isolement. Patiënte bekroop het gevoel dat zij haar dagen sleet in afwachting van haar natuurlijke dood, die maar niet wilde komen. Door haar beperkingen bestond de wereld van patiënte - die altijd een buitenmens was geweest - alleen nog uit het zitten op een stoel en wachten op de dood.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer zes weken voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Zij heeft dat daarna in meerdere gesprekken herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte vijftien dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte.

Ten aanzien van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden overweegt de commissie dat in het geval er bij een patiënt sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen, deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat dat lijden dan een medische grondslag heeft. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk kan worden ervaren.

De commissie is op basis van de door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat patiënte uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van deze stapeling van ouderdomsaandoeningen. Door haar slechte zicht en gehoor, haar moeilijke spraak en slechte mobiliteit was patiënte niet langer meer in staat haar leven te leiden zoals zij dat wilde. Contact maken met anderen of haar hobby’s uitoefenen was niet meer mogelijk. Patiënte, die altijd een buitenmens was geweest, kon niet meer naar buiten terwijl ook naar buiten kijken door haar slechte zicht niet meer mogelijk was.

De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.