Oordeel 2018-39, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Geen voltooid leven

Géén voltooid leven (ondanks het feit dat arts en consulent hier van spreken) maar gelet op aandoeningen waar patiënte aan leed stapeling van ouderdomsaandoeningen. Uitleg medische grondslag.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 90 jaar en ouder, was sprake van slechtziend- en slechthorendheid. In de laatste weken voor het overlijden verslechterde de toestand van patiënte, mogelijk omdat zij een virusinfectie had doorgemaakt. Zij was bedlegerig geworden en had overal pijn.

Patiënte zag af van nadere diagnostiek en had sinds enkele dagen voor het overlijden alle medicatie gestaakt. Er was volgens de arts sprake van voltooid leven.Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit de lichamelijke aftakeling met hierbij toenemend verlies van haar visus en gehoor, vermoeidheid, pijn en de angst om in een compleet afhankelijke situatie terecht te komen. Patiënte was nergens meer toe in staat. Zij at niets meer, dronk nog mondjesmaat en lag voornamelijk op bed. Patiënte wilde niet verzorgd worden, omdat dit niet bij haar karakter paste.

Zij leed onder de snelle achteruitgang van haar situatie en de wetenschap dat op haar hoge leeftijd geen perspectief was op verbetering. Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. De arts kende patiënte al ruim vijfentwintig jaar en had haar euthanasiewens geregeld met patiënte besproken.

Twee dagen voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte een dag voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte.

Volgens de consulent leed patiënte ondraaglijk onder pijn, het zich beroerd en ziek voelen, het volkomen zorgafhankelijk zijn en het besef dat gelet op haar leeftijd deze klachten alleen nog maar erger zouden worden. De consulent overwoog, ondanks het feit dat er volgens de arts bij patiënte sprake zou zijn van voltooid leven, hij, evenals de arts, de overtuiging had dat in dit geval het euthanasieverzoek van patiënte reëel was. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Met betrekking tot de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden overweegt de commissie als volgt. Het is de commissie opgevallen dat de arts als aandoeningen die aanleiding waren voor het verzoek tot levensbeëindiging onder meer 'voltooid leven' noemt. Het lijden was volgens de arts uitzichtloos omdat de bij de ouderdom behorende aftakeling (met name visus en gehoor) niet te verbeteren waren en het leven van patiënte voltooid was.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met 'klaar met leven' (ook wel 'voltooid leven' genoemd) gedoeld wordt op de situatie van mensen die veelal op hoge leeftijd zijn en die, zonder dat zij overigens in medisch opzicht een met ernstig lijden gepaard gaande ziekte of aandoening hebben, voor zichzelf hebben vastgesteld dat voor hen de waarde van het leven zodanig is afgenomen dat zij de dood verkiezen boven verder leven (CoP 2015, p. 31 en 32).

De commissies hanteren als uitgangspunt dat het lijden een medische grondslag moet hebben. Het moet gaan om lijden dat binnen het medisch domein, dat wil zeggen de verantwoordelijkheid en deskundigheid, van de arts valt. Niet vereist is dat er sprake is van een levensbedreigende aandoening. Het lijden van de patiënt kan het gevolg zijn van een stapeling van ouderdomsaandoeningen zoals bijvoorbeeld visusstoornissen, gehoorstoornissen en artrose. Deze veelal degeneratieve aandoeningen treden doorgaans op oudere leeftijd op. Het is de optelsom van een of meer van deze aandoeningen en de daarmee samenhangende klachten die, in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, een lijden doen ontstaan dat door de patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk kan worden ervaren. Anders dan bij voltooid leven-problematiek heeft een stapeling van ouderdomsaandoeningen wél een medische grondslag.

Voor de commissie is komen vast te staan dat bij patiënte sprake was van toenemende blind- en doofheid, achteruitgang van vitale functies en algehele malaise.

Ondanks het feit dat de arts de frase 'voltooid leven' gebruikt, komt de commissie tot het oordeel dat er bij deze patiënte sprake was van een stapeling van ouderdomsaandoeningen. Gezien de ouderdomsaandoeningen waar patiënte mee kampte, de daarmee gepaard gaande aftakeling, het verlies van zelfstandigheid en het gebrek aan kwaliteit van leven werd bij deze patiënte de medische grondslag van het lijden gevormd door een stapeling van ouderdomsaandoeningen. De arts kon tot de overtuiging komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en, zoals reeds aangegeven, van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.