Oordeel 2018-25, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Concreet verzoek aanvankelijk ingetrokken

Patiënte uitte een jaar voor de levensbeëindiging voor de eerste keer een concreet  verzoek, maar kwam hierop terug. Een jaar later werd haar verzoek weer actueel, omdat haar toestand verder achteruit was gegaan.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 90 jaar en ouder, was geruime tijd bekend met verschillende aandoeningen. Zij had sinds enige tijd cognitieve klachten. Patiënte was tevens bekend met slechtziendheid, slechthorendheid en artrose van verschillende gewrichten in haar lichaam. Vanaf anderhalf jaar voor het overlijden was er sprake van chronische obstipatie, waarvoor medicamenteuze behandeling onvoldoende soelaas bood. Patiënte zag gemotiveerd af van nader onderzoek naar de oorzaak van haar darmklachten.

In de laatste maanden voor het overlijden was er sprake van een verslechtering van haar toestand en namen haar geheugenklachten toe. De overige ziektegeschiedenis vermeldde onder meer een bypassoperatie, een netvliesloslating, angina pectoris, diabetes mellitus, spondylose en nierinsufficiëntie. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit cognitieve en lichamelijke achteruitgang. Patiënte merkte dat haar geheugenproblemen steeds meer toenamen en dit ervoer zij als zeer beangstigend. Daarnaast had patiënte veel pijnklachten en werd ze toenemend beperkt in haar mobiliteit. Zij voelde zich continu vermoeid en had nergens meer energie voor. Patiënte, die altijd een onafhankelijke en zelfstandige vrouw was geweest, werd afhankelijk van de zorg van anderen. Ze ervoer het verlies van zelfstandigheid als een ernstige ontluistering.

Patiënte leed onder haar steeds kleiner wordende wereld en de uitzichtloosheid van haar situatie. Voorts vreesde zij om haar cognitieve vermogens verder te verliezen met als gevolg dat zij haar euthanasiewens niet meer kenbaar zou kunnen maken. Patiënte ervoer geen kwaliteit van leven meer en wilde verdere aftakeling niet meemaken.Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken.
Ongeveer een jaar voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek nadien tegenover de arts herhaald. Nadat patiënte haar verzoek had geuit tegenover de arts, verbeterde haar toestand enigszins en stelde zij de uitvoering van haar verzoek uit.

Ruim een maand voor het overlijden werd het verzoek van patiënte weer actueel en nadien heeft de arts verschillende gesprekken met patiënte over haar verzoek gevoerd. De arts achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasiewens. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde twee onafhankelijke SCEN-artsen als consulenten.

De eerste consulent bezocht patiënte ongeveer een jaar voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De eerste consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Tijdens het gesprek gaf patiënte aan dat haar lichamelijke klachten onverwacht draaglijker waren geworden en dat haar euthanasiewens nu niet actueel was. Door het ontbreken van de euthanasiewens kwam de eerste consulent in zijn verslag mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De tweede consulent bezocht patiënte ongeveer twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De tweede consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Volgens de consulent was het verzoek van patiënte helder en consistent en werd het niet ingegeven door een depressieve stoornis. Zij achtte haar wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.

Patiënte gaf aan dat haar lichamelijke klachten waren toegenomen en dat zij recentelijk sterk werd geconfronteerd met haar cognitieve achteruitgang en dit had haar erg beangstigd. De consulent was ervan overtuigd dat patiënte ondraaglijk leed door haar in ernst toenemende klachten. Het verzoek van patiënte was daarom weer actueel geworden. In haar verslag kwam de tweede consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.