Oordeel 2023-081, zorgvuldig, combinatie psychische stoornissen en somatische aandoening, vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Ondraaglijk en uitzichtloos lijden op basis van een combinatie van aandoeningen.
Het komt regelmatig voor dat vooral somatische aandoeningen de lijdensdruk van de patiënt veroorzaken en dat de patiënt daarnaast een psychische stoornis heeft. Een psychische stoornis kan ook bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. De arts en de consulent zullen dan nadrukkelijk moeten overwegen of het psychisch lijden van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het in een dergelijk geval nodig zijn om een psychiater om advies te vragen (EuthanasieCode2022, p. 48).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Bij een vrouw, tussen de 80 en 90 jaar oud, was sprake van tinnitus en hyperacusis. Daarnaast was sprake van een traumatisch oorlogsverleden, waardoor een posttraumatische stressstoornis (PTSS) door de arts niet werd uitgesloten.
Patiënte gaf aan dat haar lijden erger was dan slechts een piep in haar oor. Zij voelde en hoorde de hele dag door geluiden en trillingen, waarbij ‘normale’ geluiden bij haar veel heftiger binnenkwamen. Dit maakte dat zij plezierige activiteiten niet meer kon uitvoeren. Naar het museum gaan of zelfs naar de supermarkt gaan, was voor patiënte vrijwel onmogelijk door de hoeveelheid geluiden. Omdat ze in huis veel last had van lage tonen door brommende apparaten in haar huis, ontvluchtte zij eveneens vaak haar huis. Ze had routes die zo min mogelijk in de buurt van doorgaande wegen liepen, zodat ze daar geen overlast van zou ervaren. Hierdoor was patiënte voortdurend op de vlucht voor geluiden. Dit vermoeide haar en maakte haar onrustig.
De huisarts van patiënte vond het verzoek invoelbaar, maar kon euthanasie niet uitvoeren bij deze diagnose. Hierop wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. Patiënte sprak vanaf ruim een halfjaar voor het overlijden zevenmaal met de arts over levensbeëindiging. Zij verzocht de arts hierbij direct tijdens het eerste gesprek over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
Aangezien het de arts niet duidelijk was welke mate het oorlogsverleden van patiënte haar lijden beïnvloedde, raadpleegde de arts een onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim vier maanden voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat er sprake was van een posttraumatische stressstoornis, waarvoor geen behandelopties meer waren. De PTSS-klachten werden volgens de onafhankelijke psychiater door de tinnitusklachten verergerd, doordat de gebruikelijke coping van patiënte tekortschoot. De onafhankelijk psychiater achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte ongeveer zes weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.