Oordeel 2022-098, onzorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, onafhankelijke arts geraadpleegd.
Bij patiënt werd ALS vastgesteld. Hij verzocht tegelijkertijd met zijn echtgenote om euthanasie (duo-euthanasie). Voor het echtpaar is één en dezelfde consulent geraadpleegd.
In deze melding verzocht patiënt tegelijkertijd met zijn echtgenote om euthanasie. Het echtpaar verbleef samen in een verpleeghuis. De arts heeft bij beide meldingen zelf de levensbeëindiging uitgevoerd. Hij heeft één consulent geraadpleegd, die beide echtelieden op dezelfde dag heeft bezocht.
In geval van een duo-euthanasie verwachten de commissies dat de arts of artsen voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt. Dit is nodig om te waarborgen dat iedere casus afzonderlijk wordt beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijke druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner. (EuthanasieCode 2018 herziene versie 2020. blz.31 par. 3.6). Dat is in deze melding niet gebeurd. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts daarom niet voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke, arts te raadplegen.
Introductie van de casus
Bij patiënt, een man van tussen de 80-90 jaar, werd twee jaar voor het overlijden een neurodegeneratieve aandoening geconstateerd. Deze werd aanvankelijk geduid als cerebellair syndroom met een piramidale stoornis en later als snel progressieve tetraparese. Ruim twee maanden voor het overlijden werd uiteindelijk Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS) vastgesteld. Daarnaast werd opgemerkt dat mogelijk ook sprake kon zijn fronto-temporale dementie. Deze diagnose werd niet met zekerheid gesteld omdat bij ALS ook cognitieve beperkingen kunnen voorkomen en de testresultaten mogelijk ook beïnvloed waren door vermoeidheid en spanning. Het lijden van patiënt bestond uit toenemend functieverlies, stijfheid, traagheid en vermoeidheid. Ook had patiënt slik- en spraakproblemen en was hij soms kortademig. Uiteindelijk kon patiënt niet meer zelfstandig lopen en werd hij volledig zorgafhankelijk. Dit vond patiënt, die altijd zeer sportief en energiek was geweest, verschrikkelijk. Hij was de controle over zijn lichaam kwijtgeraakt en dat vergde emotioneel veel van hem. Daarnaast waren zijn gedachten vaak niet meer samenhangend en had hij zijn emoties minder goed onder controle. Sinds drie maanden voor het overlijden verbleef patiënt in een verpleeghuis. Patiënt leed onder het verlies van regie, de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief. Hij vond zijn situatie ontluisterend en vreesde verdere achteruitgang. Hij ervoer zijn lijden als ondraaglijk. Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Zes dagen voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt gaf te kennen gelijktijdig met zijn echtgenote, die eveneens ernstig ziek was, te willen komen overlijden.
De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, die patiënt en zijn echtgenote vier dagen voor de levensbeëindiging bezocht. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In de onderhavige melding is sprake van een patiënt die tegelijkertijd met zijn echtgenote verzocht om euthanasie. In deze gevallen dient voor beide echtelieden afzonderlijk een onafhankelijke arts geraadpleegd te worden die een schriftelijk oordeel geeft over de zorgvuldigheidseisen a t/m d. Dat is in deze melding niet gebeurd. Om die reden zal de commissie dan ook nader overwegen met betrekking tot de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste één onafhankelijke arts (artikel 2, eerste lid onder e, WTL).
Op 6 juli 2022 is de EuthanasieCode 2022 gepubliceerd. De commissie merkt daarbij op dat de EuthanasieCode 2022 op de onderdelen die relevant zijn voor dit oordeel nagenoeg gelijkluidend zijn aan die van de EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020 (EC2018/2020).
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en de mondelinge toelichting, voor zover relevant, overweegt de commissie als volgt.
Raadplegen ten minste één andere, onafhankelijke arts
De wet spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Ook de schijn van niet-onafhankelijkheid moet worden voorkomen. Daarom is van belang dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de arts en de patiënt (EC 2018/2020, pagina’s 30-31).
Soms komt het voor dat twee partners tegelijkertijd een euthanasieverzoek doen. Indien op beide verzoeken wordt ingegaan wordt dit wel ‘duo-euthanasie’ genoemd. De commissies verwachten dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt. Dit is nodig om de onafhankelijkheid van de consulent te waarborgen ten aanzien van beide euthanasieverzoeken. Een consulent die adviseert over het euthanasieverzoek van de ene partner, is daarmee immers indirect ook betrokken bij het euthanasieverzoek van de andere partner, en kan beide verzoeken daardoor niet meer geheel afzonderlijk beoordelen. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijke druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner (EC 2018/2020, pagina 31).
Na eerste bestudering van de stukken was het de commissie opgevallen dat voor beide echtelieden slechts één consulent was geraadpleegd. Voor de commissie was daarom een aantal zaken nog onduidelijk. Zij besloot om de arts schriftelijk te vragen om aanvullende informatie. Ook na het schriftelijke antwoord van de arts had de commissie nog een aantal vragen, waarna de arts en consulent zijn uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting. Desgevraagd verklaarden zij - zakelijk weergegeven - het volgende:
De arts en consulent hadden telefonisch contact, waarbij de arts aangaf dat hij een SCEN-consultatie had aangevraagd voor een echtpaar. De consulent antwoordde hierop dat hij het echtpaar zou bezoeken. De consulent verklaarde desgevraagd dat hij de aanvraag van patiënt en zijn echtgenote niet zag als een duo-euthanasie maar als twee afzonderlijke SCEN-consultaties. Patiënt en zijn echtgenote verbleven samen in een verpleeghuis. De consulent bezocht patiënt en zijn echtgenote op één en dezelfde dag. Er vond allereerst een gesprek plaats tussen de echtgenote van patiënt en de consulent, en vervolgens een gesprek tussen patiënt en de consulent. De consulent sprak beide echtelieden ook voor een gedeelte afzonderlijk van elkaar, onder vier ogen. Naar aanleiding van deze gesprekken concludeerde de consulent dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. De arts en consulent verklaarden dat zij niet bekend waren met de betreffende passage uit de EC 2018/2020 waaruit volgt dat er bij een duo-euthanasie voor elk van de echtelieden afzonderlijk een consulent geraadpleegd moet worden.
De commissie constateert dat de EC 2018/2020 op dit punt helder is en van de arts wordt verwacht dat hij voor ieder van de echtelieden een andere consulent raadpleegt. Hoewel de commissie geen reden heeft om eraan te twijfelen dat de consulent beide casus afzonderlijk van elkaar heeft beoordeeld, is de commissie desondanks van oordeel dat deze situatie niet wenselijk is. Nu de consulent zowel patiënt als zijn echtgenote heeft gesproken, kan de schijn van niet-onafhankelijkheid ten opzichte van patiënt niet vermeden worden.
Nu de arts niet twee afzonderlijke consulenten heeft geraadpleegd, heeft hij niet gehandeld conform de gestelde norm in de EC2018/2020. De arts heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom van deze norm afgeweken zou kunnen worden. De commissie neemt hierbij in haar overweging mee dat de consulent desgevraagd verklaarde dat het mogelijk was geweest om twee verschillende consulenten de echtelieden te laten bezoeken, als de arts daarom had gevraagd.
Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dan ook dat de arts niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseis van artikel 2, eerste lid onder e heeft gehandeld. Patiënt en zijn echtgenote hadden moeten worden gezien door twee afzonderlijke consulenten en de arts heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd waarom van dit vereiste afgeweken had mogen worden.
Ten slotte merkt de commissie op dat zij niet twijfelt aan de goede bedoelingen en de integriteit van de arts en de consulent. De arts heeft zich tijdens de mondelinge toelichting transparant en toetsbaar opgesteld. Het is de commissie duidelijk geworden dat de arts zeer betrokken was bij patiënt en de euthanasie heeft uitgevoerd terwijl hij al niet meer de behandelend arts was van patiënt. De commissie waardeert dat de arts heeft gereflecteerd op zijn handelen en lering uit de situatie heeft getrokken.
De commissie is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de arts niet heeft voldaan aan het vereiste van het raadplegen van ten minste één andere, onafhankelijke arts, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat wel aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.