Oordeel 2024-045, zorgvuldig, huisarts, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek, raadplegen van tenminste één andere onafhankelijke arts.
De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e, Wtl.
De patiënte wilde gelijktijdig met haar echtgenoot overlijden. Wanneer daarvan sprake is wordt dit duo-euthanasie genoemd. In zulke gevallen is het van belang dat de arts voor beide patiënten een andere (SCEN-)consulent consulteert. De geraadpleegde consulent bleek ingeschreven te staan als patiënt bij de huisartsenpraktijk waar de uitvoerend arts werkzaam is. Zij gaven echter beiden duidelijk aan dat er tussen hen geen arts-patiënt relatie bestaat. De commissie concludeert daarom dat de arts heeft voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Introductie van de casus
Bij patiënte, een vrouw van tussen de 70 en 80 jaar, werd circa vijf maanden voor het overlijden een gemetastaseerd pancreascarcinoom vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk.
Het lijden van patiënte bestond uit benauwdheid, pijn, algehele verzwakking en vermoeidheid. Zij was bedlegerig geworden en tot vrijwel niets meer in staat. Patiënte wilde haar lijdensweg niet langer rekken en graag overlijden middels euthanasie.
Patiënte had kort na haar diagnose voor het eerst met de arts over euthanasie gesproken. Anderhalve week voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie verzocht. Patiënte en haar echtgenoot wilden graag gelijktijdig euthanasie krijgen. Het euthanasieverzoek van de echtgenoot van patiënte werd door een andere arts begeleid.
De arts raadpleegde als consulent een SCEN-arts. De consulent bleek ingeschreven te zijn als patiënt in de praktijk waar de arts werkzaam is. De arts is echter niet de behandelend huisarts van de consulent.
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
Het toetsingskader in het algemeen
In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, Wtl is hier te vinden.
Het toetsingskader toegespitst op de casus
In de onderhavige melding is sprake van een patiënte die tegelijkertijd met haar partner verzocht heeft om euthanasie. In dergelijke meldingen (ook wel duo-euthanasie genoemd) wordt door de commissie expliciet onderzocht of er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek (artikel 2, eerste lid onder a, Wtl).
Daarnaast is in deze melding als consulent een SCEN-arts geraadpleegd, die als patiënt staat ingeschreven in de groepspraktijk van de uitvoerend arts. Om die reden zal de commissie nader stilstaan bij de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste een onafhankelijke arts (artikel 2, eerste lid, onder e, Wtl). Daarbij is in het geval van een duo-euthanasie ook van belang dat er voor beide partners een andere onafhankelijke arts is geraadpleegd.
Overwegingen
Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek
In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen en indien op beide verzoeken wordt ingegaan, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet oneigenlijk is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan.
De commissie stelt vast dat de arts alleen met patiënte, zonder bijzijn van anderen, over haar euthanasieverzoek heeft gesproken. De arts was er daardoor zeker van dat patiënte haar verzoek niet onder invloed van anderen deed of dat zij haar verzoek uitte onder druk. Patiënte wist tijdens de gesprekken met de arts goed wat haar medische situatie was en wat euthanasie voor haar betekende.
De consulent sprak patiënte in bijzijn van haar echtgenoot, maar de echtgenoot mengde zich verder niet in het gesprek. De consulent zag geen tekenen van beïnvloeding door anderen en concludeerde dat patiënte vrijwillig en weloverwogen om euthanasie verzocht.
Het is de commissie uit het dossier niet gebleken dat er druk heeft bestaan van de echtgenoot op het euthanasieverzoek van patiënte. Naar het oordeel van de commissie hebben de arts en consulent zich daarvan voldoende vergewist.
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
Het raadplegen van ten minste één, andere onafhankelijke arts
De arts behoort voorafgaand aan de uitvoering van de euthanasie ten minste een andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die de patiënt ziet en beoordeelt of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a tot en met d, Wtl. De wet spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Daarom is van belang dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de arts en de patiënt, en dat ook de arts in zijn of haar verslag ingaat op zijn relatie met de consulent. De vereiste onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van de arts houdt in dat er geen persoonlijke, organisatorische, hiërarchische of financiële relatie bestaat. Zo komt bijvoorbeeld een praktijkgenoot, een medelid van een maatschap, een familielid of een arts die in een al dan niet financiële afhankelijkheidsrelatie staat tot de consultvragende arts (zoals een arts-assistent), niet in aanmerking om als consulent op te treden. Ook een consulent die arts of patiënt is van de uitvoerend arts komt hiervoor niet in aanmerking(...) (zie EuthanasieCode 2022, pagina 32).
Indien een arts besluit of twee verschillende artsen besluiten om in te gaan op de euthanasieverzoeken van twee partners, verwacht de commissie dat de arts of artsen in zo’n geval voor ieder van de partners een andere consulent raadpleegt/raadplegen. Deze werkwijze waarborgt dat iedere casus afzonderlijk wordt beoordeeld. Beide consulenten moeten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijk druk bestaat van de ene partner op (het euthanasieverzoek van) de andere partner (EuthanasieCode 2022, pagina 33).
De commissie stelt vast dat de arts in haar verslag over de onafhankelijkheid van de consulent het volgende heeft aangegeven: “Wij kennen elkaar niet, zowel niet privé als vanuit werk. De heer Doves is wel patiënt van mijn collega in onze praktijk. Maar ik heb hem nooit als patiënt gezien.” De consulent heeft in zijn verslag vermeld: “Ik ken collega Poel als huisarts werkzaam in Purmerend, maar niet persoonlijk. Ik voel me vrij om een onafhankelijke mening in deze SCEN-situatie te geven.”
De commissie heeft zich gelet op het bovenstaande afgevraagd of de consulent en de arts voldoende onafhankelijk zijn van elkaar. Op de website van de RTE zijn (onder andere) de oordelen met nummers 2021-142, 2022-052, 2022-109 en 2023-025 gepubliceerd, waarin de relatie tussen arts en consulent wordt beoordeeld. In deze meldingen was sprake van een situatie waarin de consulent als patiënt stond ingeschreven in de praktijk van de arts.
De commissie overweegt dat de consulent in deze casus ook als patiënt staat ingeschreven in de groepspraktijk van de arts. Het verschil tussen deze situatie en de in de eerdere jurisprudentie beschreven situaties is dat de consulent geen patiënt is van de arts: de consulent staat niet ingeschreven bij de arts, en is nooit door de arts behandeld. Daarbij verklaart de arts nadrukkelijk dat er geen sprake is van een arts-patiënt relatie.
Onder deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de commissie geen vertrouwensrelatie en zijn de arts en consulent onder deze specifieke omstandigheden voldoende onafhankelijk ten opzichte van elkaar.
Tot slot stelt de commissie geheel in lijn met haar hierboven weergegeven opvatting, dat bij deze twee gelijktijdige verzoeken om uitvoering van euthanasie van twee echtgenoten het verzoek van patiënte is beoordeeld door een consulent die niet was betrokken bij het verzoek van haar echtgenoot.
De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tenminste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Overige zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven.
De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl.