Oordeel 2023-072, zorgvuldig, combinatie van somatische aandoeningen en psychische stoornissen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts, psychiater en SCEN-psychiater geraadpleegd.
Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënte met een combinatie van somatische aandoeningen en psychische stoornissen.
Het komt regelmatig voor dat vooral somatische aandoeningen de lijdensdruk van de patiënt veroorzaken en dat de patiënt daarnaast een psychische stoornis heeft. Een psychische stoornis kan ook bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. De arts en de consulent zullen dan nadrukkelijk moeten overwegen of het psychisch lijden van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het in een dergelijk geval nodig zijn om een psychiater om advies te vragen (EuthanasieCode2022, p. 48).
De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.
Een vrouw, tussen de 70 en 80 jaar oud, was bekend met natte maculadegeneratie, valgevaarlijkheid door evenwichtsproblemen, artrose en pijn in haar rug. Hiernaast was sprake van recidiverende depressies, angst- en paniekklachten en een posttraumatische stressstoornis bij een kwetsbare persoonlijkheid.
Patiënte ervoer continu pijn aan haar rug en leed onder haar slechte visus, waardoor zij slechts nog schimmen zag. Zij was incontinent en was volledig ADL-afhankelijk. Hierdoor was het noodzakelijk dat patiënte werd opgenomen in een verpleeghuis. Zij hechtte sterk aan haar zelfstandigheid en het verlies hiervan kon patiënte niet verdragen.
Ruim drie jaar voor het overlijden wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie (EE), waarbij zij een euthanasieverzoek deed op basis van haar psychisch lijden. Zij trok dit verzoek echter in maar enkele maanden voor het overlijden meldde zij zich opnieuw aan bij het EE. Zij sprak toen nog driemaal met de arts over levensbeëindiging en verzocht de arts direct over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging. Zij herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte ten tijde van het eerste euthanasietraject bij het EE, drie jaar voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was. Aangezien de psychische toestand van patiënte niet was veranderd en het lijden van patiënte tijdens het tweede euthanasietraject voornamelijk door somatische aandoeningen werd bepaald, was de arts van mening dat er niet opnieuw een onafhankelijk psychiater geraadpleegd diende te worden.
De arts raadpleegde hierop een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent, die patiënte ruim twee weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan en patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek.
De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.
De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.