Oordeel 2021-141, zorgvuldig, huisarts, kanker, onafhankelijke arts geraadpleegd.

De consulent had vier maanden voor het overlijden een kortdurende behandelrelatie met patiënte gehad. Hoewel het sterk de voorkeur verdient dat een consulent op geen enkele wijze betrokken is geweest bij een patiënt, is de commissie van oordeel dat de arts in casu een onafhankelijke arts heeft geraadpleegd.

De consulent had vier maanden voor het overlijden een kortdurende behandelrelatie met patiënte gehad naar aanleiding van een postoperatieve intensive care opname. De commissie heeft stilgestaan bij de vraag of de consulent nog aan te merken was als onafhankelijk arts, in de zin van onafhankelijk ten opzichte van de patiënte. Uit de stukken is niet gebleken dat het contact tussen consulent en patiënte tijdens de opname intensief en persoonlijk was en dat er na de ic-opname nog contact is geweest. Hoewel het sterk de voorkeur verdient dat een consulent op geen enkele wijze betrokken is geweest bij een patiënt, is de commissie van oordeel dat de arts in casu een onafhankelijke arts heeft geraadpleegd.

Introductie van de casus

Bij patiënte, een vrouw van tussen de 60 en 70 jaar, werd circa drie-en-een-halve maand voor haar overlijden een cholangiocarcinoom gediagnosticeerd, bij eerder vastgestelde en behandelde carcinomen.

Een therapeutische behandeling was niet mogelijk, palliatieve chemotherapie evenmin. Uiteindelijk resteerde pijnbestrijding.

Het lijden van de patiënte bestond uit lichamelijke achteruitgang die zich uitte in vermagering, krachtsverlies en vermoeidheid. De regie die de patiënte altijd over haar leven had gehad, had zij noodgedwongen uit handen moeten geven. Voorts was sprake van recidiverende septische periodes, gepaard met angstige hallucinaties.

Na kennisname van de diagnose sprak de patiënte in algemene zin met de arts over euthanasie. In de week voor haar overlijden verzocht zij om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

Vijf dagen voor het overlijden werd de patiënte gezien door de consulent.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus heeft de commissie expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste één andere, onafhankelijke arts, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d (artikel 2, eerste lid onder e WTL). In zijn verslag schrijft de consulent eerder een kortdurende behandelrelatie met patiënte te hebben gehad.

 

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Raadpleging één andere, onafhankelijke arts

De WTL spreekt met betrekking tot de consulent van een ‘onafhankelijke arts’. Onafhankelijkheid betekent in deze context dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Ook de schijn van niet-onafhankelijkheid moet worden voorkomen. Daarom is van belang dat de consulent in zijn verslag ingaat op zijn relatie met de arts en de patiënt.

Onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van de patiënt houdt onder meer in dat er geen onderlinge (familie)relatie of vriendschap bestaat tussen de consulent en de patiënt en dat de consulent geen (mede)behandelaar van de patiënt is of recentelijk geweest is. Een eenmalig contact tussen arts en patiënt in het kader van de waarneming hoeft geen probleem te zijn. Dat zal afhangen van de aard van het contact en het moment waarop het plaatsvond (EuthanasieCode 2018, herziene versie 2020, pagina 30-31).

De commissie stelt vast dat de arts een consulent heeft geraadpleegd. De arts kende de consulent niet. In het modelverslag heeft de arts opgenomen dat de consulent een behandelrelatie met patiënte had, langer dan vier maanden geleden. De consulent geeft hierover in zijn verslag aan dat er sprake was van "een eerdere kortdurende behandelrelatie met de patiënt naar aanleiding van een postoperatieve intensive care opname. Dat is naar mijn mening geen belemmering voor deze consultatie. De consultatie is zonder beperkingen en open verlopen."

Op basis van hetgeen is opgenomen in het patiënten-journaal, stelt de commissie vast dat de patiënte, vier maanden voor haar overlijden, na een resectie van haar galblaas en een deel van de lever, opgenomen is geweest op de intensive care waar de consulent als intensivist werkzaam was. Deze intensive care opname heeft ongeveer een week geduurd. De consulent was ten tijde van de opname op de intensive care (mede)behandelaar van de patiënte.

De commissie heeft stilgestaan bij de aard van het contact tussen de consulent en de patiënte. Uit de stukken is niet gebleken dat het contact tijdens de opname intensief en persoonlijk was en dat er na de intensive care opname nog contact is geweest tussen consulent en patiënte. Naar het oordeel van de commissie blijkt uit niets dat de aard van het contact zodanig was dat dit het vermogen van de consulent om tot een onafhankelijk oordeel te komen heeft aangetast.

Voorts is naar het oordeel van de commissie in dit geval evenmin sprake geweest van een schijn van niet-onafhankelijkheid. Het verslag van de consulent en het type contact dat hij met de patiënte heeft gehad geven geen enkele reden om te twijfelen aan zijn onafhankelijkheid. Alhoewel het sterk de voorkeur verdient dat een consulent op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de patiënt, concludeert de commissie in dit geval dat de arts er vanuit mocht gaan dat hij een onafhankelijke arts heeft geraadpleegd.

De commissie is dan ook van oordeel dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.

Overige zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts kon met patiënte tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.