Oordeel 2019-123, zorgvuldig, huisarts, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden
Angst voor aftakeling, weigering opname zorginstelling
Een chronische erfelijke aandoening geeft patiënte een ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Patiënte leed o.a. aan het vooruitzicht in een zorginstelling te moeten worden opgenomen. Patiënte had verschillende (reeds overleden) familieleden die aan de ziekte hadden geleden en wenste het aftakelingsproces niet mee te maken.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, was ongeveer een decennium voor de levensbeëindiging op basis van al langer bestaande klachten gediagnosticeerd met de ziekte van Huntington. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.
Het lijden van patiënte bestond uit ongecontroleerde bewegingen en chronische vermoeidheid. Ook was er sprake van onrust en continue angst. Patiënte vreesde dement en incontinent te worden en uiteindelijk niet meer te kunnen communiceren.
Patiënte leed onder het verlies van onafhankelijkheid, het vooruitzicht in een zorginstelling te moeten worden opgenomen en de uitzichtloosheid van de situatie. Patiënte was op de hoogte van het verloop van de ziekte, omdat verschillende (reeds overleden) familieleden aan de ziekte hadden geleden en wenste het aftakelingsproces niet mee te maken.
Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer een week voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Op basis van de gesprekken was de arts ervan overtuigd dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het verzoek om levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer een week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In het verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.