Oordeel 2019-18, zorgvuldig, arts, combinatie van somatische en psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek
Alcoholverslaving, wilsbekwaamheid
De somatische aandoeningen veroorzaakten een ondraaglijk en uitzichtloos lijden bij patiënt. Ondanks het feit dat het merendeel van de aandoeningen als gevolg van alcoholverslaving waren ontstaan, had deze psychiatrische component geen invloed op de wilsbekwaamheid ten aanzien van het verzoek van patiënt.
Feiten en omstandigheden
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 50-60 jaar, werd een half jaar voor het overlijden polyneuropathie, gegeneraliseerde atrofie van het cerebrum en een intentietremor op basis van chronisch alcoholmisbruik vastgesteld.
Tevens was sprake van levercirrose, COPD GOLD II en hypertensie. De ziektegeschiedenis vermeldde voorts dat sprake was van ADD en sinds twaalf jaar voor het overlijden van een recidiverende depressie, die in retrospectief een dysthyme stoornis bleek.
In de loop der jaren heeft patiënt een uitgebreid behandel- en begeleidingstraject doorlopen, zowel medicamenteus alsook psychotherapeutisch. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.
Het lijden van patiënt bestond uit toenemende spierzwakte, extreme vermoeidheid en een intentietremor. Patiënt had geen smaak en eetlust meer, waardoor hij nauwelijks nog at en dronk en steeds verder verzwakte. Patiënt kon nauwelijks nog lopen, overeind blijven staan of iets vasthouden. Hij was tot niets meer in staat; zelfs tv kijken was te vermoeiend. Patiënt die altijd een actieve man was geweest, was in korte tijd bedlegerig en ADL-afhankelijk geworden. Hij leed onder de uitputting, de aftakeling, het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. Hij wilde verder lijden niet meer meemaken.
Op verzoek van de arts had een onafhankelijke psychiater patiënt drie maanden voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijke psychiater stelde vast dat er sprake was van ADD en dat patiënt langdurig overmatig alcohol heeft gebruikt. Er waren onvoldoende aanwijzingen om van een persoonlijkheidsstoornis te spreken.
Hoewel patiënt eerder was gediagnosticeerd met een persisterende depressieve stoornis, achtte hij deze in remissie. Hij constateerde dat het alcoholgebruik sterk was verminderd en dat er geen andere redelijke mogelijkheden voor behandeling waren die het lijden voor patiënt draaglijk konden maken.
De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.
b. Verzoek tot levensbeëindiging
Patiënt had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. De huisarts vond de casus te complex en wilde het verzoek niet uitvoeren. Hierop wendde patiënt zich een jaar en vier maanden voor het overlijden tot de SLK.
De arts heeft vier keer met patiënt over zijn euthanasieverzoek gesproken. Het eerste bezoek vond vijf maanden voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit eerste gesprek heeft patiënt om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek in elk gesprek tegenover de arts herhaald.
De eerdergenoemde onafhankelijke psychiater heeft tevens onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënt. Hij stelde vast dat er onvoldoende criteria waren voor een depressieve episode, maar dat sprake was van reactieve somberheid als gevolg van zijn lichamelijke toestand. De onafhankelijke psychiater achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.
Volgens de arts was patiënt zich ten volle bewust van zijn situatie en overzag hij de gevolgen van zijn verzoek. De arts achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Hij werd hierin gesterkt door de behandelend psychiater van patiënt die desgevraagd aangaf dat patiënt volledig compos mentis was en hij diens sombere stemming niet van invloed achtte op zijn euthanasieverzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.
c. Consultatie
De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt zes dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.
De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Zij concludeerde dat de psychiatrische problematiek van patiënt niet ten grondslag lag aan zijn euthanasieverzoek en dat patiënt niet depressief was, hooguit enigszins somber door zijn situatie. De consulent had geen twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
d. Uitvoering
De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.
Beoordeling
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Als het lijden van een patiënt een combinatie is van somatische en psychiatrische problemen, moet met grote behoedzaamheid worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.
De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat deze een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd.
De arts werd door de SCEN-arts en de onafhankelijke psychiater bevestigd in het oordeel dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van het verzoek, dat er geen relevante behandelopties meer waren en dat ook aan de overige wettelijke zorgvuldigheidseisen werd voldaan.
Daarbij heeft de commissie mede in aanmerking genomen dat het lijden van patiënt nagenoeg uitsluitend werd ingegeven door de somatische klachten ten gevolge van de polyneuropathie. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.
Beslissing
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.